11. De zoektocht

76 4 0
                                    

Eenmaal bekomen van de schrik en op adem gekomen, ga ik met een plof op het groene, vochtige gras zitten. Ezra blijft staan. Hij kijkt me aan en dan sluit ik mijn ogen. Ik wil hier weg, ik wil wonen in een gewoon huis, met gewone ouders. Ouders die niet ontvoerd en betoverd zijn door een heks, die nou toevallig ook nog mijn eigen tante is. Twaalf wolven, die we inmiddels zijn kwijtgeraakt, die kunnen praten omdat ze ook vervloekt zijn door Kara. En dan nog Mara, een meisje, veranderd in een roodharige pop die precies op mij leek, is in het brandende vuur gegooid en haar vloek is dan verbroken. Ze duikt op tussen de struiken en ziet er anders uit dan de pop eerst was. Met bruine krullen en blauwe ogen is ze toch mijn zus. En niet te vergeten; Ezra, een gigantische, zwarte grifioen die door het eten van een gouden ananas (jaja, echt waar) zijn vloek heeft weten te verbreken en is nu een doodnormale jongen met donkerbruine krullen en felgroene ogen. Oja, hij heeft mijn leven gered bij de brug, en nu zijn we op het nippertje weten te ontsnappen van een aanhanger van Kara, genaamd Margaret, die zo boos schreeuwde dat het leek alsof ze wel soep van ons kon maken. Inmiddels zit ik met mijn ogen dicht en Ezra en ik moeten de rest van de groep weten te vinden...

Als ik alles op een rijtje heb gezet sta ik op en veeg het gras van mijn broek af. "En nu? Waar moeten we heen?" Vraag ik.  Ezra staart me met ogen van wanhoop aan. Hij haalt zijn schouders op. "Geen idee, Eva. Volgens het mos op de bomen is daar het westen." Hij wijst voor ons uit, een dichtbegroeid bos in. Drie gigantische bomen staan daar als de poort van het bos, ongeveer twintig meter van ons vandaan. "Die kant dan maar op?" Vraag ik voorzichtig, want dat daar het westen is, snapte ik ook wel. Bovendien vraag ik me ernstig af of dat ons zal brengen naar Castor en de rest van de troep. Ezra zegt al niks meer en begint voor me uit te lopen. Ik volg hem maar. Zonder spullen, voedsel, fatsoenlijke kleren en zekerheid op overleving in dat bos, gaan we toch het bos in. Gokken op goed geluk? Ik hoop het maar...

Na lang wandelen door het bos, begint het avond te worden. De zonnestralen schijnen tussen de takken door en lichten de paarse heide prachtig op. Ik kijk naar Ezra. "Moeten we ons niet klaarmaken voor te gaan slapen?" Ezra lijkt uit een dagdroom te worden gewekt, want even kijkt hij verward om zich heen. Dan realiseert hij zich weer waar we zijn en hij knikt. "Misschien vinden we wel een stevige boom." Ik kijk omhoog, de bomen zijn torenhoog en hebben bijna geen takken die stevig genoeg zijn. Ik zucht, vandaag zit het allemaal niet zo mee. "Waar moeten we dan slapen?" vraag ik aan Ezra, maar die is al links afgeslagen en begint te klimmen in een stevige boom met veel takken, die ik blijkbaar over het hoofd heb gezien. Het lijkt een oude eik te zijn. Als ik aankom bij de boom heeft Ezra al een plekje gevonden om de nacht door te brengen. Het hout is vochtig en ik vraag me af hoe hij zo snel naar boven is geklommen. Ik ga op een dikke tak naast Ezra zitten. De zon verwarmt mijn gezicht. Ik geniet. Ik en Ezra kijken elkaar even aan en genieten dan van de ondergaande zon die tussen de takken door schijnt.

De volgende ochtend word ik gewekt door het gekwetter van vogeltjes. De boom lag helemaal niet comfortabel maar toch heb ik in tijden niet zo goed geslapen. Ezra is nergens te bekennen. Hij zou wel hout halen voor een vuurtje ofzo. Ik klim uit te boom. Dan loop ik naar een struikje waar rode besjes aanzitten. Ze zien er niet betrouwbaar uit en ik draai me weer om. Maar plots zie ik niks meer dan zwart en wordt ik hard op de grond gesmeten en meegesleurd over het vochtige gras. "LAAT ME LOS!" gil ik zo hard ik kan en dan krijg ik nog een stomp tegen me hoofd, voordat ik flauwfal.

Eva, Het Wolvenmeisje (on hold)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu