8 Louise

53 6 5
                                    

Ik hoop dat plots de vredige ochtendgeluiden gaan opduiken. Dat zou een prima camouflage zijn voor mijn ontsnappingspoging. Anders laat de bazin in huis me nooit gaan. Maar het vrolijke getsjirp komt niet. De stilte overheerst in al zijn glorie. Op de toppen van mijn tenen sluip ik de trap af. Met sokken wordt het geluid gedempt maar net niet genoeg. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik ben de eeuwigdurende treden eindelijk af. Want mijn geduld geraakt op. Zou ik een snelle spurt naar de deur wagen? Misschien wel. Ik ren alsof mijn leven ervan af hangt. Soms kan dat nog kloppen ook. Bij de deur aangekomen ga ik ervan uit dat niemand me gehoord heeft. Ik hoor althans geen geklaag van het lawaai. De deur trek ik open per centimeter. Telkens een beetje verder. Want ik ga me niet verraden als ik al zo ver ben gekomen door dat de deur niet is gesmeerd. Ik glip door de miniscule opening. Alweer sluit ik de deur met een wensend hart. Ik zucht. Eindelijk buiten! Ik spring in mijn schoenen en ren de benen van onder mijn lijf. Ik ken de weg niet. Maar ik heb een klein vermoeden waar ik heen moet. Het enige bejaardenhuis dat ik ken is gelegen in het buurdorpje aan het grote meer. Dat is dus de grote steenweg volgen tot de spoorwegen. Verder heb ik geen flauw idee. Maar ik verzin wel iets. Mijn rugzak is lastig want hij zakt constant van mijn schouders. Ik loop met onregelmatige ademhaling, daardoor ben ik genoodzaakt te rusten alvorens ik verder kan. Er is geen leven te bekennen. Niets, geen mens lijkt naar buiten te gaan. Waarschijnlijk ze zitten ze allemaal met een bang hart binnen. Ik kom aan bij de rails. De slagbomen staan open en de lichten zijn uit. Dat is vreemd. Op dit tijdstip raast er altijd een trein voorbij die we tot in het schoolgebouw konden horen. Waar nu naartoe? Eigelijk wou ik het vragen aan een voetganger maar nu. Ik stap naar het centrum van de stad. Ook hier zijn brokstukken en vernielde gebouwen. Een klein bakkerijtje, verscholen achter gesloten grote merkketens, is open. Het heeft een bescheiden verlichting en rode fluwele gordijntjes. De bel rinkelt als ik de glazen deur open kwak. Een wat oudere mevrouw staat als verkoper achter de toog. Het ruikt er naar versgebakken brood, wat redelijk logisch is. Ik snuif de geur op. Ze slaagt haar hand voor haar mond. "Oh, meisje," mompelt ze erachter. Wat is er dan? Ik slof naar de toonbank. "Is het niet gevaarlijk buiten," vraagt ze met een verontrust gezicht. Ik frons mijn wenkbrauwen. "Helemaal niet, maar de rest heeft daar zijn eigen mening over." "Wat moet je hebben?" "Ow, eigenlijk kwam ik voor iets anders, maar doe maar drie pistolets en 2 kleine taartjes want ze ruiken zo vers," zeg ik omdat ik wat geld had meegenomen. Ze pakt mijn bestelling in in een papieren broodzakje een een kartonnen doos. "Weet u de weg naar het bejaardenhuis?" "Ja, ga hier rechtdoor, dan de eerste rechts af en bij het park gewoon de weg volgen tot het meer." Ik betaal en pak de boodschappen. "Dankuwel nog een fijne dag," zwaai ik. Ik volg de route die me is aangewezen. Het park is prachtig. Niets lijkt hier verstoord ondanks gisteren. Alles blijft onbevreesd zijn leven leiden. De bloemen stoppen niet met hun jaarlijkse bloei, de eekhoorns huppelen vrolijk rond, de vogels fluiten een wijsje en de wind laat de bladren ruisen. Ik geniet van het korte wandelingetje en kom al snel aan bij het meer dat de lucht verfrist. Ik zou er zo een duik in kunnen nemen. Nu ik er aandenk, een douche zou mijn huid goed doen. De automatische deuren openen bij een beweging. Ik ga naar de balie. Daar zit een vrouw met een brilletje. Ze is strak gekleed. Haar haar zit in een dot, zoals bij ballerina's. Ook bij haar lijkt alsof haar huid naar achter wordt getrokken. Onder de glazen kijkt ze me streng aan. Ik krijg al schrik om haar te benaderen. "Hallo mevrouw, ik ben Jessica Morgan. Zou ik mevrouw Roberts kunnen spreken?" Ze zwijgt en kijkt in een dossier. "Ze heeft ontbijt om tien uur. Binnen een kwartier is ze beneden." Ik loop geïnformeerd naar het meer. Op het grasperk errond zet ik me. Mijn handen glijden naar het dagboek in mijn tas. Zou ik? Ik heb toch niets anders om me mee bezig te houden. Mijn vingers voelen aan het lederen reliëf. Het belandt op de tweede pagina.

13 Augustus 1939

Heel de dag kan ik aan niemand anders denken dan aan hem. Vandaag ga ik naar de boom. Vastbesloten.

Na heel wat klusjes kon ik eindelijk vertrekken. Ik dacht dat ik te laat was. Ik kroop in de boom. Spijtig genoeg had ik niet gelet op mijn netheid. Typisch weer ik. Ik vlocht mijn haar, haalde het gras eruit en en veegde de vuiligheid van mijn kleed. Hij kwam niet opdagen. Het was tevergeefs. Ik klom uit de boom. Toen plots stond hij daar. Een prachtige glimlach verscheen op zijn gezicht. Hij bleef en haaste zich niet zoals de vorige keer. Ik denk dat ik echt rood werd als een tomaat. Hij begroette me en excuseerde zich voor zijn gedrag gisteren. Ik wist geen woord uit te brengen. We begonnen te praten, langzaam en ongemakkelijk. Maar het was al iets. We moesten allebei doorgaan. Ik wilde blijven maar als mijn ouders me zouden betrappen kon ik hier nooit meer heen. Maar we spraken af op dezelfde plek. Hij is super aardig. En heet Emiel. De mooiste naam ooit. Maar ik heb nog altijd geen idee waarom hij zo netjes gekleed is. Zou hij belangenrijk zijn? Toch niet van adel? Want anders wordt het niets. In ieder geval ga ik morgen terug.

Ik kijk op mijn horloge. Nog 10 minuten. Ik sla de bladzijde om en ga verder met lezen.

14 Augustus 1939

Zoals afgesproken stond ik weer bij de boom. Hij kwam vroeger dan normaal. Het gesprek ging beter dan gisteren. Dus ik vroeg het met alle moed die ik bijeen had gezameld. "Wat ben je?" Hij antwoordde niet echt iets wat ik had verwacht. Hij is de zoon van een smid en een soort van boerin. Ze runnen samen een hoeve maar tegelijkertijd werkt zijn papa in een smidse. "Waarom ben je dan zo netjes gekleed?" Die vraag rolde over mijn lippen. Ik kon wel door de grond zakken. Meteen wilde ik me terugtrekken. Maar zijn antwoord is apart. Hij werkt als bode. Niet omdat ze geld te kort hebben. Maar omdat hij zo niet op één plaats hoeft te blijven. Hij houdt namelijk zielsveel van reizen. Dat hebben wij nog nooit gedaan. De grootste afstand die we afwijken van onze boerderij is naar de stad om handel te drijven en bij mij voor school. Ik heb hem nog nooit gezien op school omdat hij thuis les krijgt vertelde hij. Alles wordt nu duidelijk. Ik kijk uit naar morgen.

Het kwartier is voorbij gevlogen. Opgewonden veer ik recht. Niet alleen omdat ik de lieve dame opnieuw ga ontmoeten maar ook omdat het dagboek me vrolijk maakt. Ik huppel naar de eetzaal. De vrouw zit met haar man te ontbijten. Weer zo een schattig tafereel. Hopelijk wordt ik later ook op die vredige manier oud. Voorzichtig sluip ik er naartoe. Om hen niet te laten schrikken. Er schiet me terug iets te binnen. Ze zijn doof. Ik kan hen niet begroeten. Ik gris mijn schrijfblok en pen uit mijn rugzak. Daar had ik me al op voorbereid. 'Hallo, mevrouw.' schrijf ik. Ik schuif het voor hun neus. Ze kijken op. Met een geluid van herkening wuift ze naar me. Ze begin te schrijven. 'Hallo, lief kind. Wat heb ik te danken aan u komst?' Ik pak al haar spullen en spreid ze uit over tafel. 'Dit mevrouw. Ik kom u spullen, die ik heb kunnen redden, terug brengen.' Ze kijkt me bezorgd aan. Met een blik die ik de laatste twee dagen veel heb gekregen. Haar hand die de pen vastheeft raakt ijverig het papier met zijn top. 'Dat had je niet moeten doen.' 'Ik wou niet dat u kostbare dingen verloor.' 'Dat ben ik niet. Ik heb Emiel.' Zou ik over het dagboek beginnen? Ik wacht ermee. In de plaats daarvan pak ik de brief. Ze neemt hem aan. Haar ogen lopen vol van de tranen. Je ziet in haar ogen dat het veel mooie herinneringen naar boven brengt. 'Heb je hem gelezen?' 'Wordt u boos als ik ja zeg.' Ze schudt haar hoofd. 'Wordt u boos als ik zeg dat ik u dagboek heb gelezen.' Ze kijkt me in de ogen. Ik word bang. Wat als dat wel zo is? Ze schrijft terug. Elke letter, die uit de pen glijdt, doet mijn maag omkeren. 'Nee, ik ben juist gelukkig. Ik had gehoopt dat iemand er ooit wat aan zou hebben. Maar mijn kinderen hadden er geen aandacht aan besteed. Ik ben blij dat jij dat wel doet. Het zal je helpen.' Vol ongeloof staar ik naar het papier. Echt? Bedoelt ze dat het van mij is. Ze pakt het dagboek en drukt het in mijn handen. Deze keer stribbel ik niet tegen. Ik pak het aan. 'Weet je het zeker?' 'Je hebt veel voor ons gedaan. Dankje.' Ze lacht vriendelijk en neemt mijn hand vast. Een warm gevoel gaat door mijn aderen. 'U bent lief.' 'Noem me maar' "Louise,"lach ik. De trillingen gaan door mijn armen naar haar toe. 'Juist, Louise.' Verstomd van verbazing kijk ik haar aan. Hoe kan ze dat gevoeld hebben? Haar eigen naam gevoeld hebben? Met andere woorden een wonderlijke vrouw. Ik geef de twee taartjes en keer met een gerust hart terug naar huis.

Verbeteringen en reacties zijn altijd welkom!

EmotionlessWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu