Hoofdstuk 14: Mijn spiegelbeeld

371 46 4
                                    

HOOFDSTUK 14
POV. Emmyth
Hand in hand vliegen Fin en ik vooruit. Met Airyn en Inaya achter ons aan vliegen we naar de Zwarte Bergen. Terwijl de rest naar de grond staart en elke schaduw screent om te kijken of mijn vader en moeder er misschien zitten, staan of liggen, kijk ik nog steeds recht vooruit. Naar de hoogste top van de bergen. Daar zijn ze, ik weet het zeker. Nouja, het is een voorgevoel, je weet wel wat ik bedoel...

We komen steeds dichterbij. De anderen beginnen de moed een klein beetje op te geven, er is immers nog niks voorbij gekomen dat wijst op een teken van leven. Maar wacht, even dacht ik dat ik iets zag, een flits, het geflikker van een licht. Maar nu is het weg. Zou ik het me hebben verbeeld? Het leek zo echt.
"Zag jij dat ook?" Vraag ik vol hoop aan Fin. Maar hij begrijpt niet wat ik bedoel, want hij antwoordt met een simpele "wat?". "En jullie? Zagen jullie het?" Probeer ik nog bij Airyn en Inaya. "Wat? Wat moeten we hebben gezien?" Antwoorden ze met vragende gezichten. "Ik weet zeker dat ik net een flikkerend licht zag, daar, daarboven." Zeg ik verward. Het leek zo echt. Maar de anderen zien echt niets, zelfs niet als ze nog een paar keer checken, dus vliegen we maar weer vooruit. Totdat het topje van de berg weer mijn aandacht weet te trekken. "Rook!" Schreeuw ik bijna uit. "Zei ik het niet! Er is daar iets!" "Of iemand." Zegt Airyn zacht, om de hoop niet te hoog op te brengen. Stel dat het niets is, dan moeten we denk ik maar weer terug naar mijn oma. Misschien weet zij iets nieuws.
Er flikkert weer een licht. Oke, nu moet ik er echt heen, en zo snel mogelijk. De nieuwsgierigheid brandt binnen in me. Ik vlieg op mijn topsnelheid, die blijkbaar heel erg hoog is, want de rest heeft moeite om me bij te houden. "Wil je - hghhh - even - pffffttt - wat langzamer - hehhhhg - gaan?" Hijgt Fin. Hij moet niet alleen het tempo bijhouden, hij heeft ook nog eens Inaya als meelifter dus ik begrijp hem wel. "Sorry," zeg ik snel, "ik wil gewoon zo snel mogelijk naar boven."
Omdat we weer wat langzamer vliegen duurt het een stukje langer, maar de top is nog maar een paar honderd meter van ons verwijderd. Ik zie vaag de silhouetten van twee figuren. Ze turen naar ons, dat kan ik zien. Logisch, voor het zelfde geld zijn wij de vijand. Nu we wat dichterbij komen kan ik de twee figuren als een man en een vrouw onderscheiden. De vrouwelijke figuur stoot de andere aan met haar elleboog en ze wijst naar ons. De man kijkt ook naar ons en omhelst de vrouw dan stevig. Het maakt me alleen maar nog nieuwschieriger. Het gaat duidelijk over ons, maar in welke context? Het maakt me niet meer uit of Fin en Airyn me bij kunnen houden, ik vlieg sneller en sneller naar de top. Uiteindelijk land ik als eerste op het stukje berg, tegenover de twee elfen. De man is erg lang en hij heeft een getinte huidskleur. Hij heeft heel donkerbruin haar en groen-bruine ogen. Om zijn ringvinger van zijn rechterhand schittert een dikke goud-bronzen ring. Met dezelfde hand houdt hij de hand van de vrouw vast. Zij heeft dezelfde ring aan haar rechterhand, maar bij haar zit er een glimmend groen kristal op. Ze heeft lang en golvend groen haar dat over haar schouders valt. Ze heeft een bijna sneeuwwitte huid, maar het staat haar erg goed. Ze heeft blauwe ogen, maar op de een of andere manier past het wel bij haar haar. Maar haar gezicht schokt me nog wel het meeste. Als iemand zou zeggen dat dit mijn spiegelbeeld was, zou ik hem of haar bijna geloven.
Zonder dat er één woord wordt gezegd, lopen we op elkaar af en omhelzen we elkaar lang en stevig. Nu weet ik het absoluut zeker. Dit is mijn moeder, en dat is mijn vader.

Emmyth 3: VleugelsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu