Hoofdstuk 17-Nicholas.

15 2 4
                                    


De warme wind schuurde langs mijn gezicht, maar het idee aan wat me te wachten stond op mijn eindbestemming, zorgde ervoor dat ik er nauwelijks aandacht aan besteedde.

Mijn hoofd bonkte lichtjes en mijn mond was kurkdroog. De verleiding was groot om terug te gaan naar het landhuis, om de warmte en de zogenaamde veiligheid weer op te zoeken, maar ik beval mezelf om gewoon met ferme pas door te blijven lopen. Om me niets aan te trekken van de doodse stilte die me op leek te willen slokken.

Ik stak mijn handen in mijn zakken om de tintelende pijn te verjagen en ik besloot om een iets snellere pas te hanteren.

Mijn gedachten voerden me voor het eerst in tijden niet terug naar Nova. Lieten me niet aan haar prachtige gezicht, en zelfs niet aan haar volle, warme lippen denken. Ik was niet bezig met het korte moment dat we hadden gedeeld in de bibliotheek, met de stralende glimlach waar ze me mee betoverde.

Ik was echter wel bezig met een meisje. Een meisje dat me door haar aanrakingen even al mijn zorgen liet vergeten. Een meisje dat de rust in mijn lichaam konden laten wederkeren en waarmee ik vanaf het prille begin verbonden was.

Mijn kleine zusje, dat in de verraderlijke handen van een monster was gelopen. Dat gewond was geraakt door de brandende aanrakingen op haar zuivere ziel.

Mijn lichaam werd door woede overmeestert als ik alleen maar dacht aan de duizenden manieren waarop hij haar emotioneel had vermoord. Hoe vaak hij had hij aangeraakt op plekken die voorheen onbezoedeld waren geweest? Hoe vaak had hij haar kinderlijke vertrouwen al beschaamd?

Eindeloze mogelijkheden flitsten door mijn hoofd en het voelde alsof er bij elke gedachte honderden naalden mijn lichaam doorboorden.

Een traan rolde over mijn wang, een zuinige druppel opgewekt door machteloosheid en verdriet dat ik veel te lang in had moeten slikken.

De wind maakte mijn wang weer droog, alsof het niet wilde dat ik mijn zwakte toonde. Alsof het wilde zeggen dat ik al mijn kracht moest verzamelen en moest vechten voor mijn dierbare. Ik wist dat het gelijk had.

Na een tijdje kwam ik aan bij een verschroeid bos, een plek waar ik in de loop der jaren een plattegrond van zou kunnen tekenen. Ik kende dit woud zo goed dat ik de bomen door kleine verschillen van elkaar kon onderscheiden en ik voor de schaarse dieren die hier woonden nauwelijks een bedreiging vormde.

Op de een of andere manier zorgde deze vertrouwde omgeving ervoor dat er een mengeling van adrenaline en rust door mijn aderen stroomde en ik de kracht vond om verder te gaan. Om al mijn angsten te negeren en te vertrouwen op een goede afloop.

De persoon die ik ging bezoeken was namelijk geen demon, was geen monster van de onderwereld. Het was een wolf vermomt in schaapskleren. Een man die mensen met zijn aantrekkelijke glimlach om zijn sierlijke vingers wikkelde en iedereen die met hem in aanraking kwam, was verzekerd van problemen waar niemand zichzelf meer uit kon redden.

Hoe dan ook, ik was genoodzaakt om de reis naar Astra af te leggen, voor stervelingen ook wel bekend als de Hemel en hoewel ik het zo vaak had gedaan dat ik de weg met mijn ogen dicht zou kunnen afleggen, gierden de zenuwen door mijn lijf.

Ik slikte een paar keer om de brok in mijn keel te laten verdwijnen en zocht in de binnenzak van mijn blauwe trenchcoat. Ik wist namelijk dat er helemaal bovenin, vlak bij de oksel, een verborgen zakje zat met een kostbaar voorwerp dat ik nodig had voor de doorgang.

Ongeduldig trok ik de onopvallende opening omhoog en haalde heel voorzichtig een witte veer tevoorschijn, die leek op te lichten in het zwakke zonlicht dat door het bladerdak heen wist te piepen.

Verweven - ON HOLDWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu