Hoofdstuk 8 - Nova

36 3 2
                                    

Ik rende door een of andere groot bos, zonder enig idee welke richting ik op ging of waar ik zou eindigen. Het woud bestond uit hoge donkere bomen, hoge dan ik ooit gezien had, die het voor de zon onmogelijk maakte door het blader dak te breken. Ik voelde me niet prettig bij deze plek, ik voelde me zelfs zeer oncomfortabel en ik kon het gevoel dat ik bekeken werd maar niet van me af schudden. De grond werd steeds drassiger merkte ik, wat het rennen steeds vermoeiender maakte en mijn conditie was al niet helemaal op pijl. Maar ik wou blijven rennen, moest zelfs wel, als ik niet weer terug gebracht wou worden door Hayden. Het leek me namelijk stug dat een demoon zoals Hayden het niet door zou hebben als iemand zijn landgoed verliet. Vroeg of laat zou hij me waarschijnlijk wel vinden en ik wou dat liever laat maken. Ik had echter geen idee of het slim was Hayden's grenzen te testen op deze manier, maar ik zou een behoorlijke idioot zijn als ik niet eens zou proberen terug naar huis te keren, als ik dat überhaupt nog had. Ik was niet het type dat zich zomaar over zou geven zonder en er voor te vechten.

Ik begon inmiddels behoorlijk te hijgen en begon het limiet van mijn uithoudingsvermogen te bereiken. Ik minderde snelheid en leunde tegen een boom aan om op adem te komen. Moeizaam duwde ik mezelf weer overeind en zette nog een stap naar voren. Mijn benen trilden van vermoeidheid en mijn longen deden pijn bij elke ademhaling, maar ik negeerde het en zette eigenwijs nog een stap.

Zwaar ademend kwam ik aan bij een lichtelijk meer open deel van het woud. De bomen hier stonden wat meer uit elkaar waardoor een paar lichtstralen door het dichte bladerdak piepten. Het was hier een stuk minder donker dan in de rest van het bos. Dit zou er waarschijnlijk voor moeten zorgen dat ik me meer op mijn gemak zou voelen, maar dat was niet wat er gebeurde. Ik had me al niet zo prettig bij de bos gevoeld met zijn dichte begroeiing en duistere sfeer, maar plaats van te verminderen bleek het alleen maar erger te worden. Waar het gevoel precies vandaan kwam wist ik niet. Op het eerste gezicht was er niks mis en was het een normaal uitziend bos, maar nog steeds had ik het gevoel als of ik bekeken werd. Ook al viel er niets of niemand zien, het gevoel werd als maar sterker en vrat me op vanbinnen.

Ik strompelde, nog steeds zwaar hijgend, naar de eerst volgende boom op mijn pad, waar ik meteen weer vermoeid tegenaan leunde. Nu ik helemaal uitgeput was kwam ik nauwelijks vooruit, maar ik weigerde stil te zitten en te wachten tot ik gevonden zou worden. Ik had geen idee of mijn afwezigheid al bekent was bij Hayden of bij wie dan ook. Misschien was er zelf al iemand op weg om me op te halen en ik was dus niet van plan mijn tijd te verdoen door uit te rusten. Dit was een spel van zoeken en vinden en ik moest gevonden worden, wat waarschijnlijk zeker zou gebeuren. Maar ook al zou het onvermijdelijk zijn, ik was niet van plan dit spelletje te verliezen en daar zou ik me best voor doen ook.

Ik zette nog een stap, maar stootte mijn voet tegen iets hards. Ik mompelde wat scheldwoorden voor de pijn die door mijn tenen schoot. Ik richtte mijn blik op de grond en zag dat het voorwerp waartegen ik aan gestoten was, een grote, zwarte afgebroken hoorn was. Het ding was minstens zo groot als mijn onderarm en had een lichte buiging. Ik staarde naar de hoorn en mijn geheugen brachten me terug naar gisteren. Een reusachtig groot wezen, met precies dezelfde paar horens, dook op in mijn hoofd. Hayden en ik waren er gisteren een tegengekomen en Hayden had het zonder enige emotie omgelegd. Het leek net een soort droom, onwerkelijk en ongrijpbaar. Ik was in die tijd nog veel te verward om echt te beseffen wat er gaande was en ik kon nog steeds niet geloven dat dit soort wezens werkelijk bestaan. Ik had nooit geloofd in demonen, ik dacht dat ze niet bestonden, maar het tegendeel werd me op een harde manier bewezen. Deze hoorn herinnerde me eraan dit alles geen droom was, maar de kei harde werkelijkheid.

Ik liet de hoorn voor wat het was en liep verder. Ik stapte over een grote wortel die boven de grond uit was komen groeien. Ik hield abrupt halt toen ik wat dacht te horen, een geluid dat ik niet zelf veroorzaakt had. Ik verlaagde mijn ademhaling tot het minimum en haalde zo zacht mogelijk adem. Ik bewoog me niet om zo min mogelijk geluid te maken en spitste mijn oren. Voor even was het doodstil en hoorde ik een zacht geritsel van bladeren dat de wind voortbracht. Even dacht ik dat ik het geluid verbeeld had of dat ik het misschien toch zelf had gemaakt. Misschien was het wel een of ander ongevaarlijk dier, ik moest gewoon niet zo paranoïde doen. Ik liet mijn ingehouden adem los en ontspande weer een beetje, ik had niet gemerkt dat mijn spieren zich aangespannen hadden, klaar om weg te rennen mocht dat nodig zijn geweest.

Verweven - ON HOLDWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu