Hoofdstuk 7.

507 53 1
                                    

Ik ren. Het voelt alsof ik vlieg. Theresa kan me niet bijhouden. Maar het maakt me niet uit. Ik moet naar Beau, en naar Wolf. Zodra ik het bloed zie begin ik te gillen. Ik schreeuw tot er een ruw randje over mijn stem komt. Ik val op de grond, midden in de plas. Theresa komt dichterbij en ze praat tegen me. Geen van haar woorden versta ik. Ik hoor dat ze wat zegt, maar mijn hersenen weigeren er woorden van te maken. Het enige wat ik kan zien zijn beelden van hoe Beau en Wolf aan stukken zijn gescheurd. Ik hoor voetstappen, Theresa schreeuwt tegen me. Het kan me niks schelen. Het kan me niet schelen hoe twee sterke armen me optillen en meesleuren. Het maakt niet meer uit.

Dokter Center glimlacht als ze me ziet. Ze zegt iets, maar ik kan alleen naar haar ogen staren. Grappig, ze zijn blauw. Ik vind het veel mooier dan al die zwarte ogen. Ik kijk naar links, naar de  bewaker die nog steeds mijn arm vast heeft. Teleurgesteld zie ik dat hij donkerbruine ogen heeft. 'Breng haar naar kamer 21f, ik wil haar dag en nacht in de gaten kunnen houden.' De bewaker knikt en begint te lopen. Hé, wacht! Ik wilde nog naar de ogen van die andere dokter kijken. Mokkend sjok ik achter de bewaker aan. Hij opent een kamer en het eerste wat me opvalt zijn de groene muren. Gruwelijke beelden vanuit het groen landschap komen weer in me op. Ik begin te schreeuwen en te schoppen. 'Nee! Alsjeblieft! Laat me hier niet achter!' Geschrokken houdt de bewaker me vast. Hij kijkt vragend naar een camera. Blijkbaar krijgt hij een seintje dat hij me hier achter moet laten. Hij laat me los en ik zak in elkaar op de grond. Ik blijf nog een tijdje jammeren, maar dan val ik in slaap. 

Mijn leven, mijn dood |deel 2|Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu