Deel IV

82 11 10
                                    


Eva bleef dicht bij haar ouders. Ze liepen haar straat helemaal uit, door de man in de beige regenjas aangespoord om op te schieten. Waar gingen ze toch naartoe, vroeg ze zich af. Waarom moesten ze zich zo haasten? Haar vader boog zich naar haar toe. Hij noemde haar naam. Waar was haar zusje? Ze liet hem de sleutel zien. Haar zusje zat veilig in hun geheime kelder, fluisterde ze, trots op zichzelf. Daar zou ze veilig zijn. Haar vaders ogen werden groot en vreemd. Hij greep haar bij haar arm. Bang voor haar vaders reactie probeerde ze zich los te maken. Je begrijpt het niet, zei haar vader, je begrijpt het niet. 'Ik begrijp het niet,' zei ze, 'We gaan toch terug naar huis, of niet? We gaan toch terug als ze onze namen hebben omgeroepen?' Haar vader liet haar los. Hij keek haar aan. 'Nee,' zei hij. 'We gaan niet terug. Ze laten ons niet teruggaan.' Ze voelde iets kouds en gruwelijks door haar heen sijpelen. Opnieuw herinnerde ze zich wat ze had gehoord, de gezichten van haar ouders waar ze door het kiertje in de deur een glimp van had opgevangen, hun angst, hun bezorgdheid midden in de nacht. 'Wat bedoel je? Waar gaan we naartoe? Waarom gaan we niet terug naar huis? Zeg het me! Zeg het dan!' De laatste woorden schreeuwde ze bijna. Haar vader keek op haar neer. 'Je had je zusje nooit moeten opsluiten, We komen niet meer terug!'

Iedereen werd naar buiten gestuurd. De straat was leeg, op een rij bussen na. Ze kregen het bevel de bussen in te gaan en werden tegen elkaar aan gepropt. Weer keek Eva of ze de grijsgroene uniformen zag, of ze de bruuske taal hoorde die ze had leren vrezen. Maar dit waren gewoon politieagenten. Nederlandse politieagenten. Door het stoffige venster van de bus herkende ze een van hen, de bruin blond harige medeleerling genaamd Floris, die haar vaak had gegroet op weg naar huis vanuit school. 'Werkte hij hier aan mee?' Ze tikte tegen het glas om zijn aandacht te trekken. Zijn blik kruiste de hare, hij glimlachte triest. Eva vroeg zich af waarom. Ze had geen kans om het hem te vragen. Ze legde haar vlakke handpalm tegen het glazen raam, waarna ze haar ogen vochtig voelde worden. Een politieagent brulde dat hij zou schieten als iemand probeerde te ontsnappen. De bus vertrok, de wielen sisten op glimmende kasseien. Bang en geschrokken keek Eva nog voor een laatste keer in zijn ogen. Nog een laatste keer keek ze om. Ze zwaaide ten afscheid, totdat ze de straat uitgereden waren.

Lusteloos keek Eva naar de voorbijglijdende gebouwen en bomen. Ze kon alleen maar aan haar zusje denken, in de kelder, in het lege huis, wachtend op haar. Ze kon alleen maar aan haar denken. Waar gingen ze naartoe? Mama wist het niet. Niemand wist het. Ze waren allemaal bang. Na een lange reis, die wel uren leek te duren stopte de bus en stapten we allemaal uit, beladen met bundels kleren, koffers, huilende kinderen. Deze straat kende Eva niet. Ze was hier nog nooit geweest. Ze werden naar een groot, lichtgekleurd gebouw gevoerd. Er stond iets opgeschreven in enorme letters: Willemskazerne. Ze zag dat de hele straat vol stond met gezinnen zoals het hare, die uit bussen stapten en werden toegeschreeuwd door de politie. Opnieuw de Nederlandse politie. Terwijl ze haar moeders hand stevig vasthield, kwam ze onder veel geduw en gedrang op een gigantische plein terecht. Daar was een enorme menigte mensen opeengepakt, midden op het plein, maar ook op de harde, ijzeren tribunes. Hoeveel mensen? Ze wist het niet. Honderden. En er kwamen er nog meer naar binnen.Haar moeder vond een plekje waar ze konden zitten. Eva keek naar de gestaag binnendruppelende mensen waardoor de menigte steeds verder aanzwol. Het lawaai werd steeds luider, een constant geroezemoes van duizenden stemmen, kinderen die jengelden, vrouwen die klaagden. De hitte werd ondraaglijk, steeds verstikkender naarmate de zon hoger aan de hemel rees. Er was steeds minder ruimte, ze zaten allemaal opeengepakt. 'Mama,' zei ze, 'hoe lang blijven we hier?' 'Ik weet het niet liefje.' 'Waarom zijn we hier?' Ze legde haar hand op de gele ster die op de voorkant van haar blouse was vastgestikt. 'Hierom, nietwaar?' zei ze. 'Iedereen hier heeft er een.' 'Ja,' zei ze. 'Daarom.' Eva fronste haar voorhoofd. 'Het is niet eerlijk, mama,' siste ze. 'Het is niet eerlijk!' Haar moeder trok haar tegen zich aan, zei teder haar naam. 'Nee, mijn kleine schat, je hebt gelijk, het is niet eerlijk.' Ze zat tegen haar moeder aan, haar wang tegen de ster op haar jasje aan gedrukt. Ongeveer een maand geleden had haar moeder de sterren al op haar kleren genaaid. Op alle kleren van het gezin, behalve op die van haar zusje. Daarvóór was op hun identiteitskaarten het woord 'Jood' of 'Jodin' gestempeld. En toen waren er allemaal dingen die ze ineens niet meer mochten. Zoals in het park spelen. Zoals fietsen, naar het theater, het restaurant, het zwembad. Ze had de bordjes gezien die opeens overal leken te hangen: VERBODEN VOOR JODEN. Haar moeder moest na vier uur 's middags boodschappen doen, als er in de winkels niets meer over was vanwege de rantsoenering. Wat mochten ze nog wel? Niets. Niets, dacht ze. Oneerlijk. Zo oneerlijk. Waarom? Waarom zij? Waarom dit alles? Plotseling leek het alsof niemand het haar ooit zou kunnen uitleggen.

Vote? Reactie? Sorry, ik hou van reacties😅

De TerugkeerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu