Deel VI

69 11 2
                                    


WILLEMSKAZERNE ARNHEM, AUGUSTUS 1942

Hoe lang waren ze er al? Eva wist het niet meer. Ze voelde zich verdoofd, verlamd. De dagen en nachten liepen door elkaar. Op een gegeven moment was ze misselijk geworden en had ze gal gespuwd, kreunend van de pijn. Ze had haar moeders troostende hand op haar hoofd gevoeld. Het enige waar ze aan dacht was haar zusje. Ze moest aldoor aan haar denken. Dikwijls haalde ze de sleutel uit haar zak en drukte er vurig een kus op, alsof ze haar mollige wangetjes kuste. Een paar mensen waren de afgelopen doodgegaan, en Eva had het allemaal gezien. Ze had vrouwen en mannen gezien die gek werden in die verstikkende, stinkende hitte, en dat ze werden neergeslagen en vastgebonden op brancards. Ze had hartaanvallen, zelfmoorden en hoge koorts gezien. Eva had toegekeken wanneer de lichamen weggedragen werden. Ze had nog nooit zoveel gruwelen gezien. Haar moeder was net een getemd dier geworden. Ze zei nauwelijks een woord. Ze huilde in stilte. Op een ochtend werden er door luidsprekers korte bevelen geschreeuwd. Ze moesten met hun bezittingen naar de ingang lopen. In stilte. Eva stond op, duizelig en wee. Haar benen waren slap, ze konden haar nauwelijks dragen. Haar moeder pakte de bagage bijeen. De menigte liep langzaam schuifelend naar de deuren. Eva zag iedereen zich langzaam en moeizaam voortbewegen. Zelfs de kinderen sjokten voort als oude mensen, met hun rug gebogen en hun hoofd omlaag. Eva vroeg zich af waar ze naartoe zouden gaan. Ze wilde het aan haar moeder vragen, maar haar gesloten, magere gezicht maakte haar duidelijk dat ze nu geen antwoord zou krijgen. Zouden ze nu eindelijk naar huis gaan? Was dit het einde? Was het voorbij? Zouden ze naar huis kunnen, haar zusje bevrijden? Ze liepen de nauwe straat door, terwijl de politie hun beval door te lopen. 

In gewone stadsbussen werden ze naar een spoorwegstation gebracht. Ze wist niet welk station het was. Ze was er nooit eerder geweest. Met haar twaalf jaar was ze nog maar zelden Maastricht uit geweest. Toen Eva de trein zag, werd ze gegrepen door paniek. Nee, ze kon hier niet weg, ze moest blijven, ze moest blijven voor haar zusje, ze had beloofd dat ze terug zou komen om haar eruit te halen. Ze trok haar moeder aan haar mouw en fluisterde de naam van haar zusje. Haar moeder keek op haar neer. 'We kunnen niets doen,' zei ze met een machteloze beslistheid. 'Niets.' Haar moeder keek haar aan. Ze zei heel kalm dat ze in groot gevaar verkeerden. Ze wist niet waar ze naartoe gebracht werden. Ze wist niet wat er met hen zou gebeuren. Eva luisterde. Haar moeder had nog nooit op deze toon tegen haar gesproken. Het was de toon die ze ook had gehoord in die verontrustende, geheime gesprekken. Ze probeerde het te begrijpen. Ze probeerde haar angst niet te laten zien. Maar haar zusje... Het was haar schuld! Zij had tegen haar gezegd dat ze in de kelder moest blijven. Het was allemaal haar schuld. Haar zusje had nu bij hen kunnen zijn.Eva begon te huilen, hete tranen die brandden in haar ogen en op haar wangen. 'Ik wist het niet!' zei ze snikkend. 'Mama, ik wist het niet, ik dacht dat we terug zouden komen, ik dacht dat ze daar veilig zat.'  Er klonk woede en pijn in haar stem en met haar kleine vuisten trommelde ze tegen haar moeders borst. 'Je hebt me nooit iets verteld, mama, je hebt het nooit uitgelegd, je hebt me nooit verteld over het gevaar, nooit! Waarom niet? Je dacht zeker dat ik te klein was om het te begrijpen? Wilde je me beschermen? Was dat het?' Het gezicht van haar moeder. Ze kon er niet langer naar kijken. Haar moeder keek haar aan met zo'n wanhoop, zo'n droefheid. Haar tranen spoelden het beeld van haar gezicht weg. Ze huilde in haar handen, alleen. Haar moeder raakte haar niet aan. Op die afschuwelijke, eenzame ogenblikken drong het tot Eva door. Ze was geen gelukkig meisje van twaalf meer. Ze was veel ouder. Niets zou ooit meer hetzelfde zijn. Voor haar. Voor haar ouders. Voor haar zusje. Voor de laatste keer liet ze zich gaan en met een heftigheid die nieuw voor haar was trok ze aan haar moeders mouw. 'Ze gaat dood! Ze gaat dood!' 'We zijn allemaal in gevaar,' zei haar moeder ten slotte. 'Jij en ik, je vader, je zusje en al deze mensen. Iedereen hier. Voordat Eva iets kon zeggen, werden ze een trein ingeduwd, een trein zonder zitplaatsen, niet meer dan kale wagons. Een trein voor veetransport. Er hing een scherpe, smerige lucht. Eva stond vlak bij de deur en keek uit op het grauwe, stoffige station. Toen de deuren dichtgetrokken werden, toen de trein met een schok in beweging kwam met krijsende, kreunende wielen, tuurde ze naar buiten door een piepklein gaatje in het metaal. Ze wist niet hoe lang de reis zou duren, waar ze heen werden gebracht. Ze was bang, bang voor wat hun te wachten stond. Ze pakte haar moeders hand vast en gaf er een klein kneepje in. 'Alles komt altijd goed.'  

Reactie? Vote?❤️

De TerugkeerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu