Hoofdstuk 10

20 3 3
                                    

De wereld waar ik in gestapt ben is betoverend mooi. Er is een deken van rust over me heen gekomen. Tijd lijkt hier niet te bestaan.

Ik zie ontelbare sterren aan de hemel schitteren. Ze lijken hier feller en meer licht te geven.

Ik zie nu geen wolken en de volle maan lijkt hier een heel stuk groter.

Nog steeds sta ik in de natuur, maar het ziet er anders uit. Ik kan niet precies omschrijven wat het verschil is. Ik zie een grote hoeveelheid bloemen stralen in het maanlicht.

Het mooiste is wel de eenhoorn die voor me staat. Wat een prachtig dier!

In het maanlicht ziet zijn witte vacht eruit alsof het een paarlemoeren glans heeft. De hoorn op zijn hoofd is groot en indrukwekkend.

Het gekke is dat ik niet eens meer verbaasd ben dat ik hier werkelijk een eenhoorn zie. Het is alsof ik alle vooroordelen, al mijn oude gedachtes, los heb gelaten bij het betreden van deze wonderlijke wereld.

Ik vind het volkomen natuurlijk dat de eenhoorn daar staat. Ik voel een diep respect voor dit magische wezen en maak een buiging.

De eenhoorn komt dichterbij en legt even zijn neus in mijn handen. Dan draait hij zich om en gaat lopen. Ik weet dat ik hem mag volgen.

Er is nu geen haast. Diep van binnen weet ik dat het goed komt. Ik voel mijn gids nog altijd heel dichtbij. De eenhoorn leidt me naar een meertje. Het water daar is kraakhelder.

Mijn intuïtie zegt me dat ik wat van dat water mee moet nemen. Ik heb alleen niets bij me waar ik het in kan meenemen. Ik kijk om me heen en scan mijn omgeving. Ik sta op een soort grindpad. Ik zie her en der prachtige stenen fonkelen. Langs het pad staan heel veel verschillende planten. Mijn aandacht wordt getrokken naar een heel klein plantje tussen 2 hele grote in. Het is een plantje met kleine groene blaadjes. Ik voel dat ik die blaadjes moet plukken. Ze hebben alleen stekels dus hoe ga ik dit nu weer oplossen?

Mijn te grote jas ruist door een kleine windvlaag en dat brengt me op een idee. Ik trek mijn hand een stuk de mouw in en pluk, met de bescherming van de mouw, een handvol blaadjes. Van de plant ernaast pluk ik een groot blad en daar leg ik de kleine blaadjes op. Ze ruiken heel erg kruidig. Ik vouw het grote blad dicht en stop het voorzichtig in een van de grote zakken.

Nu nog iets om het water in mee te nemen.

Het grindpad loopt tot de oever van het meertje. Daar is een soort van kiezelstrandje. Ik speur het af op zoek naar iets bruikbaars. De eenhoorn staat een stukje in het water en maakt een zacht soort hinnik geluidje om mijn aandacht te trekken. Ik volg zijn blik en zie een plant langs de oever staan met grote kelken als bloemen. Ik voel aan zo'n kelk en die blijkt verrassend stevig te zijn.

Voorzichtig probeer ik de kelk te plukken maar dat gaat niet zo gemakkelijk. De stengel is behoorlijk stevig.

Mijn oog valt op een platte steen en ik pak hem op. De steen heeft een scherpe zijkant en daarmee kan ik de stengel doorsnijden.

Op het moment dat ik de kelk wil vullen met water hoor ik de eenhoorn weer zachtjes hinniken. Ik kijk naar hem en met zijn neus raakt hij een platte steen aan. Dan kijkt hij me aan. Wat moet ik daar nu weer mee?

Even dreigt mijn hoofd het weer over te nemen van mijn gevoel, maar ik voel mijn gids me als het ware richting die steen duwen. Wat een raar gevoel is dat toch.

Ik kijk nog eens goed naar de steen. Er ligt een nog een steen bij.

In mijn gedachten verschijnt het beeld van iemand die iets aan het malen is op een grote platte steen. Daardoor weet ik wat ik moet doen.

Ik pak het pakketje kruidige blaadjes weer uit mijn zak en schud ze uit het grote blad op de steen. Ik pak de andere steen en begin de blaadjes te vermalen met de andere steen die erbij ligt. Terwijl ik hier geconcentreerd mee bezig ben, voel ik dat de eenhoorn goedkeurend naar me staat te kijken.

Wanneer het helemaal vermalen is, vul ik de kelk met water uit het meertje en dan schuif ik de kruiden in de kelk. De kruiden vermengen zich met het water. Het stuifmeel van de bloem doet dat ook. Ik sta daar even verbaasd naar te kijken en besef me dan dat ook het stuifmeel van die bloem een geneeskrachtige werking heeft.

Ik kijk weer naar de eenhoorn.

Het is goed zo.

Terwijl ik de kelk goed rechtop hou, volg ik de eenhoorn weer terug naar de poort.

Bij de poort aangekomen, sta ik nog even stil. De eenhoorn legt weer even zijn neus in mijn vrije hand. Dan voel ik dat ik weer door de poort moet.

Ergens wil ik niet.

Deze wereld voelt zo fijn. Zo vredig.

Dit wil ik niet verlaten, dit fijne gevoel.

Ik voel mijn gids weer aandringen.

Ik kijk naar de eenhoorn.

Ik weet dat ik moet gaan.

En ineens weet ik ook dat ik dit vredige gevoel met me mee mag nemen. Dat als ik het weer eens moeilijk heb, ik in gedachten altijd terug kan naar deze prachtige plek. En dat die gedachte me rust en steun zal geven.

Met vertrouwen stap ik door de poort.


De HeksenjachtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu