Hoofdstuk. 33

568 33 5
                                    


Ik besluit het om het niet aan Damon te vertellen. Dadelijk wordt hij boos, of stuurt hij me weg. Ik knik naar Damon en loop het huis uit. Ik hoor de voordeur dichtgaan. Ik haal mijn neus op en loop de barrière uit. Het is stil in het bos. Te stil. Ik hoor geen enkele vogel. Zelfs de wind is niet te horen. Ik begin sneller te lopen. Iets in me voelt niet goed. Alsof er iets staat te gebeuren. Ik doe mijn armen over elkaar en loop gehaast verder. Ik struikelt haast over een uitstekende boomwortel als ik snel even achterom kijk. Een rilling loopt over mijn rug. Misschien is dit wel een voorteken of zoiets. Of misschien klopt het spreekwoord, stilte voor de storm, toch wel. Maar dan nu letterlijk. Ik probeer me te focussen op weg naar huis vinden, maar dat gaat moeilijk. Het voelt gewoon niet goed, niet fijn en vertrouwd, niet het RedWood dat ik ken.

De rest van de weg is er niets gebeurd. Misschien was het toch niets, misschien was het maar gewoon een stom gevoel. Ik zucht als ik de een naar laatste straat inloop. Als ik mijn eigen straat inloop, zie ik een zwarte auto voor mijn huis staan. De auto komt me niet bekend voor. Een steek gaat door mijn buik. Ik begin te joggen. De voordeur staat open. Als ik een kreet hoor trek ik een sprintje. In aarzel even als ik op de drempel van mijn huis sta, maar loop dan toch naar binnen. Ik zet met schooltas in het halletje. 'Blijf van me AF!' wordt er geschreeuwd. Het is mijn moeder. 'Mam?!' schreeuw ik luid. Mijn stem galmt een paar keer na. Geen antwoord. Ik kijk in de keuken. Geen moeder. Ik ontbloot mijn handen, zodat ik meteen te hulp kan schieten als het nodig is. Ik loop richting het halletje waar de trap gevestigd is. Ik hoor een beetje gefluister. 'Mama?' zeg ik zachtjes. Ik zet een voet op de eerste trede. De trap kraakt een klein beetje. Langzaam loop ik naar boven. Mijn hart bonst tegen mijn borst. De deur van mijn moeder haar kamer staat open. Ik sta op de overloop. Ik loop stilletjes naar mijn moeder haar kamer. Langzaam duw ik haar deur iets verder open. Leeg. Een zucht verlaat mijn mond. Ik draai me terug naar de overloop, als ik één stap voorruit wil zetten, valt er iets naar beneden. Een gil verlaat mijn mond. Mijn moeder beland met een harde klap op de overloop. Ze is dood. Mijn hand gaat naar mijn mond. Tranen biggelen over mijn wangen. 'MAM!' schreeuw ik huilend. Meer kreten verlaten mijn mond. Haar ogen zijn dicht en in haar buik zit een wond. Een messen steek. Mijn hart staat stil. 'Mam...' zeg ik huilend en leg mijn hoofd op haar borst. Ik heb te weinig adem om te kunnen roepen. Ik kijk op als er een briefje naar beneden komt gevallen. Ik pak het briefje met trillende handen op.

Dit was nog maar het begin. Vlucht wat je wil, maar wij vinden je altijd. Net als je vriendje.

EOAC.

Ik leg het briefje naast me neer. Mijn hele lichaam shaked. Ik sta met knikkende knieën op. Dit kan niet waar zijn... Niet mijn moeder, ze is alles wat ik nog had. Ik zet mijn handen op mijn hoofd. Ik wil zuchten, maar het enige wat er uit mijn mond komt zijn kleine angstkreetjes. Ik loop naar beneden en laat mijn moeder achter. Mijn dode moeder. Ik kan niet blijven. Ik kan niet naar mijn dode moeder blijven kijken. Ik pak mijn schooltas en loop het huis uit. Ik sluit de deur achter me. De auto van Christian komt de hoek om gereden. Ik loop richting de auto. De groene auto komt voor mijn neus tot stilstand. Ik ga langs het raam staan. Langzaam gaat deze omlaag. 'Magel wat doe jij...' begint Christian. Ik houd mijn hand omhoog als teken dat hij moet stoppen met praten. 'Wacht tot de zwarte auto weg is, ga niet eerder naar binnen' zeg ik zacht. Ik loop van de auto weg. 'Hoezo?' vraagt Christian. Ik negeer hem en loop, midden op straat, verder. Ik hoor de deur van zijn auto open gaan. 'Hoezo?!' schreeuwt hij. Ik draai me om, kijk hem aan, en draai dan weer terug. Hij weet niet wat daar is, wie daar is. Wie daar hoorde te zijn. Ik voel een druppel op mijn hoofd vallen. Meerdere druppels vallen neer. Ik kijk naar de grijze lucht. Ik kan niet nadenken. Tranen zijn er ook niet. Er zijn geen woorden voor om dit te beschrijven. Je vind je moeder dood in huis. En het is allemaal je eigen schuld. Ik trek de capuchon van mijn trui over mijn hoofd. Ik voel het koude regenwater door mijn trui heenkomen. Ik zucht. Het is een zooi, mijn leven. Eerst Jeffery en nu mijn bloedeigen moeder. Waarom moet ik dit zijn? Waarom moet de EOAC achter mij aanzitten? Waarom moet ik Damon hebben ontmoet? Waarom ben ik niet gewoon normaal? Net als iedereen. Ik haal mijn neus op. Mijn ogen vullen zich met de felblauwe kleur. Ik voel mijn vleugels tevoorschijn komen. Hoe ik het doe? Geen idee. Het maakt me niet uit. Mijn vleugels hangen tot aan de grond, ze hangen slap aan mijn rug. Ze weerspiegelen mijn gevoel, lijkt het. Ik slenter mijn straat uit. Ik besluit maar om naar Damon te gaan. Hij is de enige die me snapt, op dit moment. Degene die me onder controle kan houden. Degene die er voor kan zorgen dat ik mezelf niet kwijtraak.

{Heel kort hoofdstuk, maar het kon niet langer. Het is nu precies goed beschreven. Luister het liedje gerust af}

Engelen Van De Hel [✔]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu