Hoofdstuk. 22

654 34 5
                                    

Ik stap ons huis binnen. De warme lucht geeft me een ontvangende knuffel. Ik hang mijn jas aan de kapstok en loop naar de bank. Ik plof neer en zet de tv aan.

'Magel! Kom je even?' roept mama vanuit de keuken. Ik zucht en sta op van de bank. Ik zet de tv uit en loop naar de keuken. Mama zit er maar stilletjes en bedroefd uit. Ik slik en ga zitten.
We zitten al een tijdje zonder iets te zeggen tegenover elkaar aan de tafel. De lamp geeft zwak licht en het geeft een spannende sfeer. 'Je gaat bij je tante en oom wonen' zegt moeder plots zonder ook maar een enkele toon in haar stem. Op dat moment, met die paar woorden, stortte mijn hele leven in. 'W-wat?' stotter ik beduusd. Mama staart voor zich uit. 'Bij tante Martha en ome Lex' zegt ze. Ik kan mijn oren niet geloven. Ze dumpt me gewoon! 'Maar waarom?!' roep ik uit. 'Dit kan zo niet langer' gaat ze verder. 'Wat een onzin!' schreeuw ik en sta op. 'Het is beter zo'. Mijn woedde zit me tot de hals. 'Hou je niet meer van me?!' vraag ik boos en kijk haar strak aan. Tranen stromen over mijn wangen. 'Jawel, maar...' antwoord mama, maar ik onderbreek haar snel. 'Ik weet al genoeg' zeg ik en ren de keuken uit. Ik open de deur van het halletje en ren naar de deur. 'Magel! Kom terug!' hoor ik mama roepen, maar ik negeer haar. Het is oneerlijk, ze geeft gewoon niet meer om me omdat ik anders ben dan de rest! Met mijn telekinese haal ik gauw mijn jas van de haak en trek ik hem aan. Ik voel dat mijn ogen zich naar felblauw kleuren, maar dat maakt me niks uit. Ik open de deur en ren de donkere nacht in.

Met natte wangen en ogen ren ik door de straten. Mijn benen kunnen niet meer, maar toch blijf ik rennen. Ik weet echt niet waar ik heen moet. Dan bedenk ik me iets. Misschien kan ik naar het Hol. Maar dat is zo voor de hand liggend. Nee, ik weet iets beters. Ik ga naar het verboden deel van Red Wood! Ik sla rechtsaf en dan linksaf. Red Wood ligt hier dicht in de buurt. Ik ren een straat in. Aan het eind van deze straat grenst het bos. Ik zie het bos. Mijn humeur word al wat beter als ik het bos in ren. Als je alsmaar rechtdoor rent kom je vanzelf bij het verboden deel, had ik gehoord. Ik spring over een omgevallen boom. De wind blaast onder mijn shirt. Een rilling loopt over mijn rug. Ik begin langzamer te rennen om op adem te komen. Mijn hart bonst tegen mijn borstkas. Mijn mond is droog en mijn maag rammelt. Ik stop met rennen en loop naar een grote eik. Ik leun tegen de grote boom en zak door mijn knieën. Waarom zou mijn moeder me bij mijn tante en oom gaan laten wonen?! Ik heb hier mijn school, vrienden en vriendje! Mijn tante Martha en mijn oom Lex wonen ergens op het platte land buiten Vernon Forks. Dat ligt hier heel ver vandaan. Ik kijk het bos rond. De zon is onder en de maan is zichtbaar. Ik sta weer op en loop verder. Het verboden deel is afgezet met een dikke draad prikkeldraad zodat de mensen er niet door kunnen. Doordat het nogal donker is kan ik niet goed zien waar het prikkeldraad hang, maar dat merk ik vanzelf wel. Een windvlaag doet mijn haren omhoog waaien. Een rilling loopt over mijn rug. Opeens hoor ik geritsel. Ik draai me met een ruk om en kijk rond. Ik zet een stap achteruit. Mijn voet blijft haken achter een boomwortel en val achterover. Ik word opgevangen door honderden kleine stekeltjes. Het is het prikkeldraad. De ijzeren puntjes laten krassen achter in mijn huid. Het brand en doet pijn. Ik lig verstrikt in het prikkeldraad en kan niet meer overeind komen. Mijn gezicht zit onder de krassen en mijn handen ook. Ik voel het bloed langs mijn huid afstromen. Ik kreun zachtjes. Ik zet mijn handen tegen het prikkeldraad. De puntjes prikken in mijn handen, maar ik negeer het. Ik duw mezelf omhoog. Als ik eindelijk rechtop sta bekijk ik het prikkeldraad. Het is niet zo hoog gespannen, dus ik kan er, met behulp van iets om op te staan, makkelijk overheen. Ik loop langs het prikkeldraad naar een boomstronk of steen. Een eindje verderop zie ik een omgevallen boompje liggen. Ik loop er heen en bekijk de boomstronk. Hij is niet te groot en niet te klein. Ik strek mijn armen naar voren. Met mijn telekinese verplaats ik de boomstronk tegen het prikkeldraad aan. Ik laat de boomstronk met een kleine plof op de grond vallen. Ik loop naar de boomstronk en klim erop. Ik stap over het prikkeldraad heen. Ik hoor dat mijn broek blijft haken achter een ijzeren puntje. Ik beland met beide voeten op de zanderige grond. Vanaf hier hoef ik niet meer te rennen, hier zal ik toch niemand tegenkomen.

Ik slenter nu al een tijdje rond. Hier en daar hoor ik wat vogels opkrassen en wat bomen kraken. Het maanlicht schijnt door de takken heen. Het is een heldere nacht. Mijn telefoon, die ik blijkbaar in mijn broekzak had zitten, trilt. Ik pak mijn telefoon en ontgrendel hem door over het scherm te vegen. Het is een gemiste oproep van mijn moeder. Ik hoef dat mens ook niet te spreken. Ik wil niemand spreken. Om te voorkomen dat ze de locatie van mijn telefoon achterhalen gooi ik hem in een struikjes waar ik voorbij kom gelopen. Een zucht verlaat mijn lippen. Ik zal de rechtszaak van morgen missen en mijn moeder zal me vermoorden als ze me vind. Ik moet iets verzinnen. Hoe kom ik hier uit? Ik blijf stilstaan en kijk wat om me heen. Het is ook zo donker, ik zie geen hand voor ogen. Ik kleur mijn ogen felblauw. Dat is beter. De verandering van mijn oogkleur is niet alleen afschrikwekkend, het is ook handig. Het werkt als een soort nacht visie. Ik tuur de uitgestrekte bossen af. Mijn oog valt op iets groot en donkers wat wat verderop verscholen staat achter een paar dikke eiken en struiken. Ik knik en kleur mijn ogen weer normaal. Ik loop richting het grote en donkere iets. Hoe dichterbij ik kom, hoe enger het eruit gaat zien. Ik kijk om me heen terwijl ik dichterbij loop. Langzaam vervaagt het groene en kleurijke van het bos en veranderd het in verdelgde, donkere, dode balderen en takken. Mijn ogen worden groot. Ik blijf stilstaan op tien meter afstand van het grote donkere iets. Het lijkt, het lijkt wel een huis. Een landhuis. Overal zijn de bladeren verdelgd. Het ziet er somber en grauw uit. Ik kijk achter me. Zie ik dat nu goed? Heel langzaam worden de verdelgde blaadjes weer groen en levendig. Maar alleen waar ik gelopen heb. Ik schud met mijn hoofd. Dit is niet mogelijk. Ach ja, er is zo veel waarvan ik dacht dat het niet mogelijk was. En zie hier, een meisje midden in de nacht, in het bos met telekinese en felblauwe ogen. 

Ik loop een beetje om het landhuis heen en laat een spoor van groene blaadjes achter. De ingang zit aan de andere kant van waar ik net stond. Het landhuis zelf is gemaakt met donker hout. Sommige ramen zijn stuk en hier en daar hangt er een kapot gordijn naar buiten. Ik bekijk de veranda. Deze is een beetje ingezakt en versleten. De pilaren, die het dak van de veranda omhoog zouden moeten houden, zijn afgebrokkeld door de houtwormen. Er staat een houten, oude schommelstoel net naast de deur. Daarnaast staan een klein tafeltje die een poot mist. Ik krijg de rillingen van dit huis. Het lijkt alsof het je aankijkt en je beveelt om bang ze zijn. Ik duw de gedachten weg en stap op het kleine, brede trappetje van twee treden die naar de veranda leid. Het kraakt van alle kanten. Ik loop verder het trappetje op en richt me volledig op de voordeur. Deze is zwart geverfd, attans, dat was die. De zwarte verf is er vanaf gebladerd en ligt nu op de deurmat. Ik slik een keertje. Mijn hand gaat naar de deurknop en ik draai hem een kwartslag. Langzaam duw ik de deur klein stukje open. Luid gekraak volgt. Ik kijk recht in de ogen van de donkere gangen. 'Hallo?!' roep ik. Mijn stem word een paar keer herhaald door de echo. Hier is dus in geen jaren meer iemand geweest. Ik duw de deur helemaal open. Mijn schaduw strekt zicht uit op de lange, rode, stoffige mat die op de vloer ligt. Ik huiver en zet dan een stap verder de gang in. Magel? Wat doe je? Ga hier niet naar binnen, het is veelste gevaarlijk. Er is vast instort gevaar. Ik zucht en luister niet naar het stemmetje. 'Is daar iemand?!' roep ik. Ik loop nog verder de gang in. Tegen de muur staan wat lage kastjes, daarboven hangen vervaagde schilderijen. Als ik hoor hoe de deur dichtvalt gaat er een schok van angst door me heen. Mijn hart bonst tegen mijn borst. Ik loop heel langzaam naar achteren totdat mijn rug de muur raakt. Ik kan vanaf hier de grote, brede trap zien die gevestigd staat aan het einde van de gang. Ik hoor het gekraak van treden. Mijn adem stokt en een rilling loopt over mijn rug. Elk spiertje in mijn lichaam schreeuwt dat ze hier weg willen, maar ik kan het niet. Het gekraak van de treden word alsmaar luider en luider. Alsof er iemand de trap afloopt. Ik houd mijn ogen strak op de trap gericht. Een schaduw verschijnt. Ik begin sneller te ademen en zak door mijn knieën. Ik sla mijn armen om mijn scheenbenen om zo klein mogelijk te worden. Waarom ben ik hier naar binnen gegaan?! Als ik iets op mijn schouder voel word alles voor mijn ogen zwart. Door de angst.

{Hopelijk is dit een goede goedmaker omdat ik zo lang niet had gepubliceerd. Alle reacties zijn welkom, goed en slecht. Geef je mening over het verhaal XD}

Engelen Van De Hel [✔]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu