Hoofdstuk. 36

562 31 3
                                    

Ik knipper met mijn ogen. Mijn hoofd ligt slap tegen een koud raam van de auto. Ik herinner me weer waar ik ben. In de auto met de familie Haley, of beter gezegd, de EOAC. Ik zucht en ga rechtop zitten. Als ik mijn haren uit mijn gezicht wil vegen, kunnen mijn handen niet verder dan halverwege mijn zij. Ik was die stomme ketting helemaal vergeten. Ik slik een keer. Mijn mond is droog en snakt naar water. Ik kijk langs me. Daar zit Sean. Hij heeft zwarte kleding aan en zit op zijn mobiel. Ik rol met mijn ogen. Ik kijk weer naar buiten. We rijden in een bos, een dicht bos. Ik schraap mijn keel om iets te gaan zeggen. Abby draait zich naar me toe. 'Waar gaan we heen?' vraag ik zacht. Abby moet lachen. 'Jij weet nog echt niets van de EOAC, meisje' zegt ze lachend en draait zich weer naar de voorruit. Ik kijk naar Sean. Hij kijkt naar mij. Zijn ogen staan emotieloos en grijs. Er is nu niets meer van af te lezen. Mijn ogen staan vragend en bang, denk ik. Aan Sean zijn grijns te zien denk ik wel.

De auto komt met een piepend geluid tot stilstand. Ron en Abby stappen uit. Sean pakt mijn ketting en trekt me de auto uit. Ik kijk om me heen naar een ontsnappingspoging, maar Ron en Abby staan langs me en Sean achter me. 'Kijk voor je.' zegt Ron. Ik zucht en kijk naar voren. Er is letterlijk niets te zien. Alleen een paar bomen en struiken. Ik hoor wat gerinkel achter me. Dan hoor ik een harde piep. Een fel licht volgt. Ik knijp mijn ogen  dicht. Als ik merk dat het licht wat minder wordt, open ik ze weer. Voor me staat een groot, grijs met wit gebouw. 'Welkom op Sima' zegt Sean en trekt aan de ketting. Mijn polsen worden klem gezet en ik werp hem een boze blik toe. Sima? Daar heb ik Damon nog nooit over horen praten. Ik word tussen mijn schouderbladen geduwd. Snel loop ik naar voren.
De voordeur bestaat uit twee houten deuren. Weliswaar zitten er klinken aan en geen ijzeren ringen, zoals vroeger. De deur gaat langzaam open, zonder dat Sean, Ron of Abby hem open maakt. Mijn ogen volgen de bewegende deur. Er verschijnen twee forse mannen in de deuropening. Ze zijn breed en vet gespierd. Ze hebben, net als Sean, Abby en Ron, zwarte kleding aan. De twee mannen hebben kort bruin haar, een draadje dat uit hun linkeroor hangen en een zonnebril met donkere glazen op. Ik weet dus niet of ze naar me kijken. Eigenlijk hoef ik dat ook niet te weten.
Ik word weer in mijn rug geduwd. Ik kijk achter me. De drie hebben nu wel een donkere zonnebril op. Ik draai me terug en begin lamgzaam te lopen. De twee mannen stappen aan de kant. Ik loop tussen de twee door en beland in een grote hal. Het plafond is hoog gebouwd, ik gok rond de drie meter. Het is niet plat, maar er zit een bolling in. Het doet me denken aan een kerk, maar ik weet zeker dat hier andere dingen gebeuren dat bidden en communies houden. Het plafond wordt ondersteunt door witte pilaren, die overigens mooi versierd zijn. De vloer is gewoon van grijs beton. 'Doorlopen!' roept Sean en trekt aan de ketting. Het ijzer snijd weer in mijn polsen. Ik loop snel door. We komen aan bij een soort kruispunt. Je kunt rechtdoor, maar wat verderop zit daar een dikke deur. Of je kunt links of rechts. Ik word naar links geduwd. Ron, Abby en Sean lopen rechtdoor, de twee mannen blijven bij mij. Ik volg met mijn ogen de bewegingen van de drie. Ze lopen precies met z'n drieën langs elkaar en allemaal gelijke passen. Als ze uit zicht verdwijnen, kijk ik weer naar voren.
Ik kom bij een klein opstapje dat leid naar een klein ijzeren deurtje. Een van de twee mannen maakt de deur voor me open. Ik loop voorzichtige naar binnen. Ik beland in een uitgestrekte gang. Ik kijk link en rechts. Niets. Ik kijk achterom naar de twee mannen. De grootste man van de twee wijst naar rechts. Ik loop naar rechts, hij volgt me. Bij een leeg hokje trekt de man aan mijn ketting. Ik stop met lopen. 'Er in.' zegt hij bot en duwt me in het lege hokje. Hij klikt de ketting vast aan ijzeren ring die op de grond ligt en aan de grond vast zit. De man loopt mijn hokje uit en drukt op een rood knopje. Van bovenuit de muur komen tralies. Met een luid gekletter belanden ze op de grond. Ik trek aan de ketting, maar er is geen beweging in te krijgen. Heel fijn, een cel. Ik kruip naar de tralies. Ze zijn koud en vochtig, alsof ze hier al duizend jaar staan. Misschien is het ook wel zo, wie weet. Ik kijk naar links en zie meerdere rijen met tralies. Ik trek een wenkbrauw op. Die had ik net nog niet gezien. Ik kijk naar rechts. Ook hier bevinden zich vele rijen met tralies. 'Psst,' hoor ik. Ik kijk meteen op. 'Tegenover je' zegt een stem. Ik recht naar voren, maar zie niets. Geen enkel iemand of iets, alleen een lege cel. In de schaduw beweegt een gedaante. Ik verkleur mijn ogen om het beter te kunnen zien. Er zit een jongen in de cel. 'Het is dus waar' zegt de jongen en kruipt naar de rand van zijn cel. Ik kijk hem vragend aan. 'Wat bedoel je?' vraag ik. De jongen lacht. Zijn witte tanden komen tevoorschijn. Hij gaat met een hand door zijn blonde lokken. Zijn mosgroene ogen kijken me liefelijk aan. 'The Special Angel is gevangen' zegt de jongen. Waar hij het vandaan heeft? Geen idee, maar ik vind hem raar. 'Ja, dat klopt' zeg ik zacht en kijk naar de vieze vloer onder me. Ik schiet met mijn vingers een klein steentje weg. 'Wat is je naam?' vraagt de jongen en kijkt me aan. Hij doet me een beetje denken aan Damon. Alleen hopelijk is hij niet zo harteloos als dat Damon is. 'Magel Forrester,' antwoord ik. 'En jij?'. De jongen lacht. 'Jaimy Rosso' zegt de jongen. Mijn ogen worden groter. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat Damon me vertelde over ene Jaimy. 'Ken jij Damon?' vraag ik gehaast. Jaimy trekt zijn wenkbrauwen op. 'Ja, natuurlijk. Hij was mijn vriend' antwoord Jaimy. Hoe hij het woord was uitspreekt geeft me de kriebels. 'Hoezo was?' vraag ik. Ik zie Jaimy moeilijk kijken. Uiteindelijk zucht hij. 'Het maakt ook niet uit, je moet niet aan die vent beginnen' zegt Jaimy en kijkt weg. Dat is dan te laat. 'Tegen mij is hij heel aardig. Hij helpt me met mijn krachten en al' zeg ik met een glimlach. Jaimy kijkt me aan. 'Dat deed hij ook bij mij. En nu zit ik hier, net als jij nu' zegt hij. 'Dat kan me niet schelen' zeg ik nors. 'Wat heeft hij al voor slechts gedaan?' vraagt Jaimy zuchtend. Slechts? Nu ik er zo over na denk, best veel. Hij liet me bijna mijn eigen ex vermoorden, vermoordde zelf Jeffery, nam de 'controle' over me... Maar toch is het een goed mens, ik weet het zeker. Voor dat allemaal is een reden, een reden die niemand weet. 'Nou?' vraagt Jaimy en kijkt me vol verwachting aan. Een zucht verlaat mijn lippen. 'Een paar dingen, maar ik weet dat er een reden voor is' zeg ik er vlug achteraan. Jaimy grinnikt. 'Maak dat de kat wijs,' lacht hij. Ik kijk hem serieus aan. Er valt een dodelijke stilte als Jaimy gestopt is met lachen. 'Dus...' zeg ik na een poosje. 'Een demon en een engel, tegenover elkaar in een gebouw genaamd Sima'. Jaimy grinnikt. 'Inderdaad, maar ik heb mijn demon al heel lang niet meer kunnen laten zien. Dat is verboden hier.' zegt hij. Ik hoor teleurstelling in zijn stem. Dat snap ik goed. Ik kruip dichter naar de tralies. 'Geen zorgen, ik haal je hier uit' beloof ik. 'En dan is je demon weer vrij'. Jaimy kijkt me aan en ik zie dat zijn ogen oplichten. 'Echt?' vraagt hij. Ik knik. Het kan me niet schelen al sterf ik hier, ik beloof het hem en ik maak het waar. 

Engelen Van De Hel [✔]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu