6

19 5 2
                                    

~Willow~
Het was midden in de nacht en pikkedonker. Alles stond klaar. Ik had mijn schamele bezittingen en wat eten in een versleten rugzak gepropt.  Gisteravond was ik naar de stallen geslopen en had ik stiekem al mijn paard opgezadeld. Ik had mijn warmste kleding aangetrokken en een boog met een paar pijlen uit de trainingszaal gepikt. Dit was het perfecte moment. Alle mannen en de gezanten van het koninklijk hof waren een paar uur geleden vertrokken. Hun vrouwen en kinderen zaten in hun kamers te treuren omdat hun echtgenoot of vader zo plotseling vertrokken was. Hopend dat ze hun ooit nog terug zouden zien. Iedereen zat op zijn eigen kamer en de rest van het complex was uitgestorven. Elite van het Wilgenhof. Pfff, eigenlijk waren we gewoon een zielig hoopje mensen.
Stilletjes sloop ik de kamer van mijn zusje binnen. Ze lag rustig te slapen. Haar gezicht stond altijd heel lief en kinderlijk als ze sliep. Dan waren haar zorgen en alles wat ze had meegemaakt niet aan haar gezicht af te lezen.  Ik kreeg een brok in mijn keel. De afscheidsbrief brandde in mijn zak. Maar ik had een bloedeed gezworen. Ik zou Bear's dood wreken, al zou ik er voor moeten sterven. Ook al moest ik de enige persoon die ik nog had er voor achter laten. Ik had het haar beloofd. En ik kwam mijn beloftes altijd na.
Ik wist zeker dat Eureka het ooit zou begrijpen. Ik wilde zeker weten dat ze veilig was. Ze was de enige die ik nog had. Haar verliezen zou duizend keer erger zijn dan zelf sterven. Ik moest dit alleen doen. Ze moest veilig in de bunker blijven. Misschien zou ze zelfs alsnog in de hoogste orde geplaatst worden. Ik glimlachte bij de gedachte. Ze zou dan zo blij zijn.
Maar dat zou ze niet zijn als ze ontdekte dat ik weg was.
Op muizenvoetjes sloop ik naar haar bed. Haar ademhaling ging rustig op en neer, in tegenstelling tot die van mij. Ik had het gevoel dat ik elk moment in een hysterisch gehuil uit kon barsten. We hadden zo veel meegemaakt. Elke nacht dat ik schreeuwend en huilend wakker werd, was zij daar. Alles deelde ik met haar en zij met mij. Zij wist al mijn diepste en donkere geheimen. Op één na dan. Maar dat zou allemaal duidelijk worden in de afscheidsbrief. Ik huilde stille tranen en legde mijn afscheidsbrief op haar nachtkastje. Ik streek nog even door haar zwart golvende haar en gaf haar er een kus op.
"Ik hou van je" perste ik er fluisterend uit. Ik wist dat ze het niet kon horen maar deze woorden leken opeens zo belangrijk. Misschien waren het wel de laatste woorden die ik ooit tegen haar zou zeggen.
Toen pakte ik mijn paard en reed de donkere nacht in.

Het was donker, eng en stervenskoud.
"Verdomme, waarom hebben ze me nooit leren kaartlezen" ik zat voortdurend te mopperen. Ik was verdwaald, hopeloos verdwaald.
De kaart van ons rijk had ik verfrommeld in mijn bevroren handen geklemd. Alles leek op elkaar in het donker. De bomen zagen er spookachtig uit en er ritselde voortdurend blaadjes achter me. Volgens mij was ik nu al drie keer langs dezelfde boom gereden. De kaart was amper leesbaar in het zwakke licht van de maan. Als ik de kaart moest geloven zat ik nu in het hof van de Amandelbloesem, maar ik rook toch overduidelijk de zoete geur van perziken om me heen. Het was min 5 graden en het duister loerde. Waarom was ik in godsnaam vertrokken? Ik had nu ook lekker in mijn warme bedje kunnen liggen.
Shit, shit, shit.
Mijn paard leek er echter niks om te geven. Ze sjokte in een slakkentempo over het pad. Ik zuchtte. Zo kwam ik nooit ergens.
Opeens zag ik het. Een klein lichtpuntje in het duister. Ik spoorde mijn paard aan om het beter te bekijken. Toen ik dichterbij kwam zag ik ver in de schaduwen een klein huisje.
Een golf van opluchting spoelde over me heen. Hopelijk woonde er aardige mensen die me onderdak wilde bieden. Ik gaf mijn paard de sporen en galoppeerde zo snel mogelijk naar het huisje.

Ik moest bijna kokhalzen toen ik de herberg binnenkwam. Een enorme stank van zweet en ongewassen drong mijn neus binnen. Bah, "de rotte mispel" was inderdaad wel een toepasselijke naam. Het was vier uur 's nachts maar er zaten nog steeds een stuk of vijftien nogal ongure types aan de smerige houten tafels. Sommigen staarde ongegeneerd naar mijn rondingen. Ik voelde mijn wangen rood worden. Ik voelde me totaal niet op mijn gemak. Ik moest mijn best doen om niet meteen weer de herberg uit te rennen. Ik haalde een keer diep adem. Ik moest mezelf vermannen. Dit was altijd beter dan buiten in het bos slapen.
Zeer ongemakkelijk liep ik naar de vieze bar. Mijn schoenen plakte aan de houten planken die doordrenkt waren met bier. Gadverdamme. Ik liep richting de bar. Het dode hert boven de bar leek mijn stappen met zijn doffe, glazige ogen te volgen.
De barman keek me geniepig aan.
"Ja? Wat sta je daar? Wat mot je?"
Geschrokken stamelde ik zoiets als "een plek om te overnachten"
De barman lachte zijn gele tanden bloot. Zijn gezicht was vertrokken in een vermakelijke grijns, die me de rillingen over de rug deed lopen.
"Nou meissie, ik heb nog een prachtige tweepersoonskamer voor je" De grijns op zijn lelijke smoel werd nog groter terwijl hij dit zei.
De lui aan de tafels begonnen hardop te grinniken. Ik vroeg me angstig af wat er nou zo grappig was.
"Omdat je zo'n mooie dame bent krijg je de kamer voor niets" zei de barman met een knipoog. "Tis rechts en dan de trap op naar boven" Hij ging subtiel met zijn vinger over zijn keel alsof hij deze opensneed, terwijl hij me uitdagend aankeek. De schoften achter me barstte in lachen uit.
Snel griste ik de sleutel van de bar. Ik wilde zo snel mogelijk weg hier. Ik had wel gezien hoe die mannen naar me keken. Een vrouw in een herberg wekte blijkbaar heel wat opwinding en hilariteit op.
Met lood in mijn schoenen sjokte ik de trap op. Hopelijk verbleven er boven niet van die smerige mannen. Ik huiverde aan de gedachte van zo'n man in mijn bed. Ik was doodsbang dat er eentje met een mes achter de deur stond. Klaar om mijn keel open te snijden. Niet aan denken Willow, gewoon doorlopen, sprak ik mezelf toe.
Toen ik bij mijn kamer aankwam zag ik met verbazing dat de deur een klein stukje openstond. Huh? Zou de vorige gast vergeten zijn de deur te sluiten? Of zou er misschien toch een vieze man achter de deur staan? Dat zou de hilariteit wel verklaren. Angstig duwde ik de deur een stukje verder open. Ik gluurde de kamer in. Er was niemand te zien. Pfieuw, geen enge man met mes achter de deur.  Ik duwde de deur nu helemaal open en waagde me geluidloos de kamer in. Het was schemerig en ik kon de kamer niet helemaal goed zien. Alles leek veilig. Opgelucht liep ik richting het bed. Maar wacht. Zag ik nou een bobbel in het bed? Stilletjes sloop ik dichter bij en leunde op het bed. Een bos donkerbruine haren kwam boven het dekbed uit. Ik knipperde met mijn ogen. Een meisje? Wat deed zij nou hier?
Ik weet niet wat er die paar seconden daarna gebeurde maar plotseling lag ik op de grond. Het meisje zat bovenop me. Haar zeegroene ogen flikkerde woedend. Plots voelde ik het koude staal van een mes op mijn keel. Paniek gierde door mijn lijf. Ik probeerde te denken aan alle vechttechnieken die ik had geleerd maar mijn hoofd was wazig door de klap. Stilletjes zei ik alvast mijn leven vaarwel. Het zou niet goed met me aflopen. Dat wist ik zeker.

Cherry Blossom sagaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu