Hoofdstuk 7

223 14 10
                                    

Na vijf dagen in de isoleercel, en vijf nachten in die vervloekte folterkamer doorgebracht te hebben, had de strijd Maria gekrenkt. Ze bleef zich voorhouden geen namen te verraden, maar ze kende zichzelf goed genoeg om te weten dat ze binnenkort zou bezwijken onder de druk die op haar uitgeoefend werd. Toen Ernst haar op de zesde nacht naar de martelkamer begeleidde en ze even aan zijn oplettend oog kon ontsnappen toen hij de deur opende, zag Maria haar kans en schoot ze er als een speer vandoor. Haar handen zaten onder het bloed dat afkomstig was uit haar aderen. De huid van haar polsen was volledig opengereten door de snijdende touwen die haar al dagenlang in bedwang hielden. Haar borstkas zat onder de blauwe plekken en ze was er zeker van dat enkele van haar ribben gebroken waren - te voelen aan de uitstekende stukjes bot onder haar linkerborst, die ze gelukkig kon verbergen onder het veel te grote donkergroene hemd dat ze al dagenlang droeg en dat ondertussen besmeurd was met bloed, kwijl en allerhande lichaamsvochten. Ofschoon haar benen zo slap aanvoelden als een dun, wollen draadje, rende ze voor haar leven door de donkere keldergang in het fort. 

"Hé!" schreeuwde Ernst toen hij doorhad wat er gebeurde, maar ondertussen had Maria de trap al bereikt. Met twee treden tegelijk spurtte ze naar boven. 

Op dat moment hoorde ze voetstappen achter zich. Maria keek vluchtig om; Ernst en Maurice zaten haar op de hielen. Zowel haar pas als haar ademhaling versnelde. Maria zou er alles aan doen om niet gepakt te worden. 

Met haar fragiele vingertjes die weinig kracht bezaten duwde ze de deur open bovenaan de trap. Ze kwam uit in een al even donkere gang met aan weerszijden verschillende betraliede deuren. Maria had deze gang al urenlang vanuit haar isoleercel kunnen aanschouwen, ze wist dat er aan het einde ervan een deur was die haar naar de vrijheid zou leiden. Zonder achterom te kijken - de zware voetstappen op het krakende hout van de trap zeiden haar genoeg - rende ze op haar blote voeten door de gang met betegelde vloeren. 

"Wees gegroet, Maria, vol van genade", fluisterde ze tussen het hijgen door. "De Heer is met u. Gezegend zijt gij boven alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van uw lichaam, Jezus. Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, arme zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen."

Na het gebed keek Maria nog eens haastig achterom, terwijl ze nog steeds met gezwinde pas door de pikdonkere gangen van het fort stoof. De schaduwen van haar achtervolgers kwamen steeds dichterbij. Het enige wat ze nu nog kon doen was bidden, en rennen voor haar leven. 

"Wees gegroet, Maria, vol van genade. De Heer is..." Maar nog voor ze haar zin kon afmaken, zag ze de grote deur met afgebladderde witte verf, slechts een aantal meter verderop. Maria sprintte ernaartoe, haar gebed verderzettend. Ze duwde de deur open, beklom de tientallen traptreden, luisterde gespannen naar de voetstappen die haar achtervolgden, maar ze durfde niet achterom te kijken.

Eindelijk bereikte ze de deur bovenaan de trap. Ze duwde hem open met haar schouder. Voor haar verscheen de duistere nachthemel. De ijskoude windvlagen bezorgden haar kippenvel en de onmiskenbare geur van een landschap na een regenbui drong haar neusgaten binnen. Op de binnenplaats van het fort zag ze de bewakers met pillampen in hun handen rondmarcheren, om zeker te zijn dat er geen gevangene ontsnapte. Zij bekeek dit tafereel echter van bovenaf, van op een van de vier torens van het fort. De rand was slechts een meter van haar verwijderd. De vrijheid lonkte. 

Op dat moment verschenen Ernst en Maurice in de deuropening. Bij de aanblik van deze twee bewakers had Maria haar keuze snel gemaakt; ze richtte haar blik nog een laatste keer ten hemel, maakte een kruisteken in de hoop dat dat voldoende was om God de zonde die ze op het punt stond te begaan te doen vergeven, keerde de twee mannen de rug toe, en rende naar de rand van de toren. Ze kon niet denken, ze kon niks voelen. Enkel gelukzaligheid, omdat ze eindelijk verlost zou worden van dit verschrikkelijke oord. Ze zette haar laatste stap. Momenteel bevond ze zich op de rand van de toren. Zonder weifeling sloot ze haar ogen en wierp ze zichzelf de diepte in. Ze voelde hoe de grond onder haar voeten veranderde in leegte, maar ze vond geen steun meer in de ijle nachtlucht. De dood had Maria al ettelijke malen trachten te verleiden en ofschoon ze altijd stand had weten te houden tegen de verlokking, omarmde ze hem nu beminnelijk, zoals zij ooit Arnaud Cools in haar armen had gesloten. 

Het Geslacht Vuil GatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu