Hoofdstuk 26

165 12 13
                                    

Hulde aan Fons en Bea Verstreepen, de helden van Blauberg. Blijft hen herdenken en verzet uzelf tegen de onderdrukking. Uw nageslacht heeft recht op een schone toekomst zonder oorlog. Leve de Koning en ons Dierbaar Vaderland!

Een oud dametje met een keerborstel in haar handen keek fronsend naar het papier dat tegen de zijgevel van een rood bakstenen huis in de Groenstraat geplakt was. Ze liet haar blik over de woorden glijden. 

"Bomma, waar ziet ge naar?" Een vrouw van ongeveer dertig die een lichtgroene keukenschort droeg, kwam het huis uitgelopen en ging naast de oude vrouw staan. In haar armen droeg ze een baby die niet ouder kon zijn dan zes maanden. Toen de vrouw het bericht las, bracht ze geschokt haar hand naar haar mond. "Mijn God, de schrijver van deze boodschap is zot. Hoe durft 'em da tegen ons gevel te plakken?" wist ze uit te brengen en nadat ze de voorlaatste zin nog eens gelezen had, drukte ze haar kind nog dichter tegen zich aan. 

"Da 's wel 't minste da ge kunt zeggen", bromde de oude dame en ze ging verder met de kasseien schoonkeren. "Hij lijkt te weten wa 'r met Fons en Bea is gebeurd, mor vreest nie dat hem 'tzelfde zal overkomen. Gewoonweg stoem vind 'k da."

Haar kleindochter knikte, maar kon het niet laten nog even voor de zijmuur te blijven staan. Het kale baby'tje greep naar de haren van haar moeder. 

"Ethel, wadist?" klonk een vriendelijke mannenstem achter haar. 

De jonge moeder keek om en glimlachte toen ze de man die van zijn fiets stapte herkende. "Marcel, ziet wat hier hangt. Ik zen er zeker van dat 't er gisterenavond nog nie hing."

Arnauds vader krabde aan zijn blonde snor. "Jezus Christus, wat zijn dit voor schandelijke praktijken! En dan nog op de gevel van onschuldige dorpelingen!" Marcel parkeerde zijn fiets en trok de affiche van de muur van Ethels huis. "Als iemand dees ziet denkt 'em misschien da 't uw werk is." Vliegensvlug vouwde Marcel het stuk papier in vieren en begon hij het in reepjes te scheuren, die hij liet meewaaien met de wind. Hij moest toegeven dat hij respect had voor zijn dappere dorpsgenoot die dit bericht met gevaar voor eigen leven de wereld in had gestuurd, maar dit was niet de plaats waar het verspreid moest worden. Niet aan een huis van een jong echtpaar met een kind en een oude inwonende grootmoeder. 

"Bedankt, Marcel. Ik zou inderdaad nie willen dat de dorpelingen 't zouden associëren met mij of mijne vent."

"Da 's geen probleem. Laten we hopen dat 't nie meer gebeurt." De man nam zijn fiets weer en stapte op, maar toen hij wilde wegrijden, bedacht hij zich nog even en keek hij weer om naar Ethel. "Of in ieder geval nie meer op dees manier." Hij nam afscheid met een knikje en fietste dan door naar zijn werk op het gemeentehuis van Herselt. 

Op dat moment verliet de ondertussen tweeëntwintigjarige Victor Esselings zijn huis in de Groenstraat, dat naast het kerkhof gelegen was waardoor zijn woning altijd in duisternis gehuld werd - niet enkel door de schaduw van de voortdurend op de loer liggende dood, maar ook door die van de dennenbomen waar de begraafplaats mee omringd was. Hij wandelde op zijn gemak naar het dorpspleintje van Blauberg - nee, wandelen is niet het juiste woord; manken of strompelen past beter bij deze ziekelijke figuur. De lucht was donkerblauw door het dreigende onweer.

"Goeiemorgen", begroette de oude vrouw met de keerborstel hem. 

Victor glimlachte en mompelde een rasperige "goedemorgen" terug. Hij leek zijn stembanden tegen mekaar te voelen schuren en hij voelde hoe een zurig slijm zijn weg vond van zijn maag naar zijn mondholte. Snel slikte hij dat in voor het zijn mond verlaten kon. Victor wendde zijn blik af van de oude dame en strompelde beschaamd verder. Ondertussen was hij de blikken van de dorpelingen al gewend; hij was immers het monster van Blauberg. Maar Victor was een Esselings, en die laten zich niet zomaar kennen. Zijn vader had hem dat geleerd en die wijze les zou hij altijd blijven onthouden.

Toen de jongeman de Groenstraat verlaten had, kwam hij aan het anders zo rustige dorpspleintje, waar zich nu een klein groepje burgers aan de kerk verzameld had. Nieuwsgierig om wat er aan de hand was, wurmde hij zich tussen de mensen, waarbij hij een aantal pijnlijke steken voelde in zijn gewonde been, maar die negeerde hij. 

Eindelijk bereikte hij de zijmuur van het godshuis, waar de reeds aanwezige dorpelingen verwonderd naar keken. Er hing een affiche tegen de muur en het eerste wat hem opviel, waren de namen van Fons en Bea. Heel even werd het zwart voor zijn ogen. Nee, dit kon niet waar zijn. Zijn hart begon zo hevig te kloppen dat de omstaanders ongetwijfeld de slagader in zijn hals hadden zien bonken. Hij moest hier zo snel mogelijk weg, zodat hij niet ter plekke het bewustzijn zou verliezen van angst. Nee, dit kon niet. Dit mocht niet. Hij dacht dat het Blaubergs verzetsgroepje wel beter wist nadat ze gezien hadden wat er was gebeurd met het echtpaar Verstreepen. Maria... Zij wist van Victors situatie. Zij wist dat hij onder druk gezet werd en dat hij niet anders kon. Hoe haalde ze het in haar hoofd opnieuw te beginnen met verzetspleging? 

Victor had zich kunnen bevrijden uit de groep omstaanders, die met de seconde talrijker werd.  Met een verwilderde blik in zijn ogen tuurde hij om zich heen. Hij zag veel mensen: de huismoeders die hun keukenschorten nog droegen of die met hun baby's in hun armen kwamen kijken naar de oorzaak van de drukte, bang en geschokt omdat ze niet verwacht hadden dat zoiets ooit in het rustige, vredige Blauberg zou voorvallen; de mannen en vaders die net naar hun werk wilden vertrekken en die allen een stropdas droegen omdat dat nu eenmaal de voorkeurskleding was bij de meeste kantoorbanen die zij beoefenden; de bakker met zijn witte schort die een veeg bloem op zijn wang had; de slager en zijn echtgenote; de pastoor, die bezorgd zijn kerk verliet; oude dames en heren - steunend op houten wandelstokken - die met kleine stapjes naar het dorpsplein schreden; kinderen die riepen, lachten en speelden want uiteraard beseften zij de ernst van dit bericht niet; Victor zag familieleden; vrienden; vijanden; en uiteindelijk viel zijn blik op een magere, lijkbleke jongedame die de menigte afspiedde met haar felblauwe ogen die nog groter leken door haar lichtjes ingevallen wangen - en ze deed dat zogezegd omdat ze niet wist wat er aan de hand was en ze te weten wilde komen waarnaar alle dorpelingen keken, maar Victor wist wel beter: Maria was geen actrice; het was overduidelijk dat zij slechts deed alsof ze verbijsterd was, al wist hij niet zeker of dat ook merkbaar was voor de andere dorpelingen of het enkel hem opviel omdat hij de waarheid kende.

Uiteindelijk leek het meisje in haar lichtblauwe bloemenjurkje hem ook in de gaten te krijgen. "Maria!" Victor wurmde zich tussen de menigte door en zijn blik liet haar geen seconde los. 

Hij moest haar volgen en haar vragen om hiermee op te houden. Victor was ervan overtuigd dat Maria wat er twee jaar geleden was gebeurd nog lang niet vergeten was en ofschoon hij haar destijds had proberen uit te leggen dat hij geen andere keus had en hen wel moest verklikken, was zij te dom om dat te snappen. 

Hij zag haar tussen de dorre beukenbomen aan de rand van het plein verdwijnen en zette een sprintje in, ondanks de pijnscheuten die hem het gevoel gaven dat hij elk moment door zijn benen kon zakken. Toen ze tussen de bomen slalomde, slaagde Victor erin Maria's pols vast te grijpen. Zijn nicht keek om, maar in tegenstelling tot wat Victor dacht verzette ze zich niet. 

"Wa wilt ge?" snauwde ze. 

"Maria, dees moet stoppen." Victor probeerde kordaat te klinken, maar voelde de schurende pijn in zijn keel weer die de rook van een explosie aan het front had aangericht, en hij zweeg even. De beelden van zijn makkers, doodliggend in de modder, doemden weer op voor zijn geest. "Ik wil da ge hiermee ophoudt, voor eens en voor altijd."

"Waarom zou ik?"

Haar arrogantie kon Victor niet meer aan. Hij keek even opzij, om zeker te zijn dat niemand hen aan het afluisteren was. "Ge weet wa 'r met Fons en Bea is gebeurd. Ik kon nie anders, mor 'k hem u meer dan eens gewaarschuwd. Men hee mij onder druk gezet om hen te verraden, en ik vrees da 't nu nie anders zal zijn. Eens de mysterieuze man te weten gekomen is wa gij hier doet, zal 'em mij weer weten te vinden. Ik vraag 't u nog een laatste keer: hou hier in godsnaam mee op. Want wanneer 'em mij om namen vraagt, zal 'k nie aarzelen die te geven." 

De uitdagende grijns op Maria's gezicht verdween al even snel als hij gekomen was. 

"Ik smeek u", ging hij verder, "stopt hiermee. Ge vult de straten van ons dorp met gezever. Het haalt niks uit om Fons en Bea te herdenken - zeker nie op dees manier. Ze zijn dood." En na die woorden gesproken te hebben, draaide Victor zich om en hompelde hij naar zijn huis naast het kerkhof. 

"Hoe zou 't komen? Door wie komt 't da ze doewed zen?" schreeuwde Maria hem na, maar haar neef luisterde al niet meer. Hij had zich overgegeven aan het verdriet en hoewel niemand zijn tranen zag, was zijn droefenis oprecht.

Het Geslacht Vuil GatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu