Hoofdstuk 31

268 14 15
                                    

Het zou de mooiste dag uit haar leven moeten zijn, maar het werd de droefste; alsof Leopoldine Cools al een voorgevoel had dat er iets grondig zou mislopen staarde ze nerveus uit het raam van de woonkamer, naar de achtertuin waar het gras nat was van de regen en de dennenbomen die de hof omringden wild heen en weer zwaaiden. Takken braken af en bladeren werden woest tegen de ruiten geblazen.

"Polleke, komt ge?" hoorde de vrouw de stem van haar echtgenoot, die gelukkig een begripvolle baas had die hem al om drie uur naar huis had laten vertrekken. 

Ze knikte en trok zenuwachtig haar bruine mantel aan. In de hal stonden Marcel en Maria al, beiden gehuld in hun mooiste kleren. Leopoldine slaakte een zachte zucht. "Och, ik hoop mor dat 'em 't wel stelt", mompelde ze.

Haar echtgenoot legde zijn hand op haar schouder. "Maakt uw eigen nie ongerust, zoeteke. In z'n brief schreef Arnaud dat alles goe was, dan zal 't toch wel zo zijn? En wa kan er verkeerd gaan?"

"G' hebt gelijk. Ik maak me weeral ongerust voor niks." Ze trachtte haar bezorgdheid van zich af te zetten en glimlachte. "Zullen we veutgaan?"

Ettelijke ogenblikken voor het vertrek had Maria zich teruggetrokken in haar slaapkamer, en had ze haar zenuwen van zich af geschreven. Toen ik haar geschriften enkele decennia later in handen kreeg, las ik het volgende: 27 Fébruari '43. Spoedig zal ik weer herenigd worden met mijn geliefde, mijn Arnaud, die ik al jaren heb moeten missen. Wat er ook gebeurd is daar aan het oorlogsfront en in gevangenschap, ik ben fier op alles wat hij gedaan heeft. Hij heeft zijn leven gewaagd om ons dierbaar Vaderland te dienen, en hij verdient mijn onmetelijke respect. De gansche nacht heb ik aan niets anders kunnen denken dan aan hem.  Ik kan niet wachten om hem weer te zien. En misschien zal men mij binnenkort wel met "mevrouw Arnaud Cools" kunnen aanspreken?

Hier eindigt Maria's dagboek.

*

Het gezelschap kwam net op tijd aan in Geel. Nadat ze hun fietsen tegen de muur van het station gezet hadden, keek Leopoldine even rond naar de mensen op het perron: ze zag een man en een vrouw van haar leeftijd met donkerbruine koffers in hun handen; twee gezinnen die zo te zien iemand aan het opwachten waren en al even zenuwachtig als zijzelf om zich heen keken in de hoop een glimp op te vangen van de trein; en aan het begin van het perron - zo'n twintig meter verderop - stonden twee mannen in kakigroene pakken met een duidelijk hakenkruis op hun bovenarm geborduurd. De twee heren keken strak voor zich uit, maar het was Leopoldine niet ontgaan dat hun blikken Maria niet loslieten. De vrouw keek hen vuil aan en legde haar hand op de schouder van haar dienstmeisje om haar wat dichter tegen zich aan te trekken; wat de reden dan ook mocht zijn van de vreemde blikken van deze kerels, Leopoldine voelde dat ze iets in hun schild voerden. 

Nerveus stootte ze haar man aan. "Marcel, die venten houden Maria al de ganse tijd in 't oog", siste ze. 

Maria keek Leopoldine aan en wierp dan een blik over haar schouder. Leopoldine zag het meisje verstijven en dan weer snel voor zich uit kijken. 

"Ge ziet spoken, Polleke. Maria is ook gewoon een schoon meiske, ik neem 't hen nie kwalijk", probeerde haar echtgenoot haar op haar gemak stellen, al werkte het eerder averechts. "Ge zijt veel te zenuwachtig. Ontspant u ne keer."

Ze knikte, sloot haar ogen even en zoog een teug ijskoude lucht op. Ja, dat voelde al wat beter. 

"Inderdaad, 't is nikske. Ik denk da ge tegenwoordig wel meer soldaten in 't openbaar ziet rondlopen", zei Maria voorzichtig.  

Leopoldine keek nog eens achterom, maar besloot dan voor zichzelf dat Maria en Marcel wel eens gelijk zouden kunnen hebben. Ze concentreerde zich op het treinspoor en ze tuurde in de verte, hopend dat de trein snel zou komen - het was toch al half vijf? 

Het Geslacht Vuil GatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu