De wereld was bedekt met een witte deken, waardoor het allemaal iets minder duister leek. Het licht van de lantaarnpalen reflecteerde op de dunne laag. Een nieuwe maan verlichtte de donkere hemel, die geen sterren liet zien door de vele lichtvervuiling in de hoofdstad van het land. Middenin de nacht was er geen ziel op straat te herkennen, behalve een klein figuur dat zenuwachtig onder het knipperende licht van een lantaarn verscheen.
Sneeuw knarste onder haar afgetrapte gympen. Met haar handen diep in haar zakken gestoken en haar schouders opgetrokken tot haar oren, ijsbeerde ze over metrostation De Vlugtlaan. Een plastic tasje bungelde om haar arm en de wollen muts op haar hoofd zorgde ervoor dat haar lange, ontembare krullen voor haar ogen vielen. De grote sweater die iedere vorm van haar lichaam verhulde, bood weinig warmte. Haar skeletachtige gelaat had meer nodig dan de oude, dikke trui die een klant bij haar had achtergelaten.
Ze wachtte af.
En wachtte.
En wachtte.
Het was laat. Verderop knipperde het licht van een lantaarnpaal onophoudelijk. Een bord gaf aan dat over tien minuten weer een metro zou komen, de laatste voor die avond. In de verte zag ze een man staan, waarschijnlijk wachtend op zijn laatste lift naar huis. Een lage mist hing boven de grond, onzeker en grauw. Ze klemde haar kaken op elkaar en keek nerveus om zich heen. Ze voelde zich opgesloten, ondanks het gebrek aan muren om haar heen. De mist leek haar op te slurpen, sloot zich om haar heen.
Ze rilde, niet eens van de kou, maar vooral van het koude zweet dat over haar rug kroop. Vooral door al de gifstoffen die voor de zoveelste keer die week haar lichaam probeerden te ontsnappen. Het rillen was die ochtend begonnen en was sindsdien niet meer opgehouden. Langzaam maar zeker voelde ze dat haar lichaam begon met afkicken. Ze liet dat niet toe, want wat was het nut van nuchter zijn? Wat was het nut van zich bewust zijn van de wereld om zich heen, als toch alles om haar heen verkruimelde?
In plaats van nuchter zijn, waren er zo veel dingen die ze ook kon doen. Ze dronk liever haar angsten weg, spoot de pijn uit lichaam, rookte zij het verdriet weg en snoof zij de schaamte weg. Daarom stond zij daar. In het holst van de nacht op een verlaten metrostation in Amsterdam, in kleding die nauwelijks geschikt was voor dit weer. Voor de zoveelste keer een maaltijd overgeslagen zodat ze haar verslaving kon bekostigen. Wachtend op de man die haar kon verlossen van de pijn die zij dagelijks voelde.
Na tien minuten in de verte gestaard te hebben, hoorde ze het zachte geknars van sneeuw dichterbij komen. De laatste metro was ondertussen weg en de man die verderop had gestaan, was verdwenen. Een gevoel van blijdschap vulde haar borst en vliegensvlug draaide ze zich op. Hij was gekomen.
Een kleine man kwam haar richting op gelopen. Een zwarte muts op zijn hoofd, waar rode plukken onder vandaan staken. Een spitsneusje en kleine ogen, die net te dichtbij elkaar leken te staan. Zijn wenkbrauwen hingen laag en zijn lippen waren dun. Niemand zou de man als knap beschrijven, maar op dat moment was hij het mooiste wat Angelica ooit had gezien. Hij nam kleine stappen, maar alles in haar hoofd leek sneller te gaan. Hij zou haar magie brengen. Hij zou haar de sterren geven.
JE LEEST
Vier kleine geheimpjes
General FictionWINNAAR OWL-AWARD THRILLER De dag dat hun vader hun moeder vermoordt, is de dag dat het leven van de vier kinderen uit familie Bakker volledig op zijn kop terecht komt. Wanneer jeugdzorg het gezin uit elkaar trekt en de jongste kinderen in een gezi...