16. Topaz

8 0 0
                                    

Niet veel later neem ik mijn intrede in zijn hof in een kamer in zijn kasteel. De kamer is de grootste die ik ooit heb gehad. Wat veel wil zeggen door de jaren heen dat ik al leef. Ik bekijk het grote bed tegen de muur aan dat bekleed is met prachtige witte linnen. Als ik met mijn hand over de prachtige witte lakens wil laten gaan hoor ik een geklop op de deur. Met een zucht laat ik me gaan naar de deur, bang over wat me te wachten kan gaan staan. Ik doe de deur open en zie een jonge vrouw van begin achttien a negentien jaar staan voor me. Met haar rode lange haren en haar groene ogen neemt ze me op, voor ze haar hand uitsteekt. Zonder zorgen leg ik mijn hand in de hare en voel ik een soort van kracht stralen naar me toe. Ze bekijkt me dieper, neemt mijn handen steviger vast. Na een tijd laat ze mijn handen vallen, voordat ze me haar stem laat horen. "Je bent echt de Luna van de eeuwigheid. Ik zie veel vanbinnen in je en ik weet precies wat je nodig hebt," zegt de vrouw die me zojuist heeft gelezen als een boek. Dat is toch het gevoel dat ze me geeft als we ons begeven naar de andere kant van het kasteel, waar ze stopt bij een hoge houten deur. Een houten deur die er magisch groot uitziet. Het lijkt of de deur plots is ontstaan, door dat hij zo nieuw blinkend lijkt. Met een hand in de mijn opent ze de deur met een ruk die onmiddellijk voor haar open gaat. De gouden knop die ze eerst vast had gehad beweegt terug in zijn plek tot de deur achter ons dichtvalt. Met een schok bekijk ik al de boekenplanken met allemaal soorten van boeken erop geplaatst met een boek dat me aanstaart vanop het altaar dat het op geplaatst is. Het is alsof het boek me roept of het boek me herkent. Met een lichte pas ga ik naar het boek dat een gloed van goud is omringd. Als ik bijna bij het boek ben aangekomen hoor ik haar stem nog iets zeggen, "dit boek herkent je." Met een blik vol vragen bekijk ik het meisje dat naast me is komen staan voor het boek. "Hoe bedoel je?" Vraag ik haar als we weer in contact komen met onze ogen. "Herken je het niet. Dit is de Pelmon," antwoord ze me. Met een blik ga ik nog is naar het boek voor de realisatie me binnen springt. Dit is het boek van mijn moeder. Het boek dat al voor eeuwen verloren was, tot nu. Met mijn hand uitgestrekt loop ik voort tot mijn vingers het boek raken. Het meisje raakt mijn schouder aan voor ik het boek kan openen. "Dit kan een verlossing zijn of een verdoemenis die voort gaat gaan", zegt ze me voor ze opeens weg is. Met mijn gedachten verzonken in het verleden open ik het boek wetend dat dit inderdaad mijn verdoemenis wel is kan zijn.

Het boek geeft een gloed als ik het open en de eerste pagina bekijk. Met mijn moeders handschrift staat er dat zij de laatste erfgename was van het boek, tot mij nu. Opeens komen er zwarte tekens met mijn naam onder die van mijn moeder te staan. Met een zucht bekijk ik mijn naam die onder die van mijn moeder nu staat. "Eindelijk is het boek terug bij ons mam", fluister ik stil in de ruimte als ik het boek door blader. Wanneer ik het boek wil dichtslaan zie ik opeens een spreuk staan die me doet denken aan de dag dat alles voor me verdween. Alles wat ik liefhad, heb ik moeten achterlaten bij de cirkel roedel. "De spreuk van de slaap", lees ik stil hardop als ik de spreuk lees. Met mijn hoofd terug bij de laatste keer dat ik Goderick zag in mijn droom, herinner ik hem iets zeggen van zijn zus die al weken in een diepe slaap ligt. Dan nog de woorden van een spreuk die me blijft achtervolgen van de dag dat we weg zijn gegaan, spreek ik de tegenovergestelde spreuk stil uit. 

Wanneer ik opeens opschrik, zie ik dat ik op een bank lig aan het raam in de kamer. Ik moest me zo slap hebben gevoeld van de magie die ik heb gebruikt. Dat ik in totale uitputting ben gaan liggen. "Je hebt een goede daad gedaan, Luna van eeuwigheid, maar weet dat goede daden kan gestraft worden in slechte," zegt het meisje opnieuw als ze bij me gehurkt gaat zitten en haar hand boven mijn hoofd houdt. "Wat is je naam?" Vraag ik haar benieuwd. Ze is zo mysterieus, ook al voelt het of ik haar al jaren ken. "Nefel", zegt ze als ze me terug neemt naar mijn kamer. Als ik mijn blik achter me laat gaan zie ik dat de deur verdwijnt alsof die zojuist is gecreëerd voor ons alleen. "Je kunt altijd terug gaan. Vanbinnen weet je hoe," zegt ze me achter laten met meer vragen dan antwoorden. In mijn kamer laat ik mezelf met cape en al op mijn bed vallen, diep in slaap. Mijn slaap wordt gestoord door een stem die me in het hoofd fluisterde, "Topaz, waar ben je?" Blij laat ik mijn ogen gaan over het meer dat niet ver van het cirkel pak ligt. Daar staat hij Goderick, voor me in zijn zwarte shirt vast geplakt op zijn lichaam. Het is of hij gelopen heeft om me hier tegen te komen of hij het gevoeld heeft dat ik hier ben. Het is sneller gedaan dan ik gehoopt had als ik weer wordt gestoord, maar deze keer door een harde klop op mijn deur. Met de slaap nog steeds in mijn ogen loop ik naar de deur. Niet beseffend dat ik mijn cap niet op heb en mijn nek in volle zicht is. De opperkoning zijn ogen staren me aan nog steeds in een blik of hij me aan het lezen is tot hij mijn nek opvangt en er een glimp van medelijden in verschijnt. Ik voel zijn hand plots over de wonden in mijn nek gaan, met een teerheid die me warmte en angst op hetzelfde moment bezorgd. "Dit is gewoon barbaars", mompelt hij als hij zich terug trekt, van me weg. "Kan ik iets voor u doen, uwe hoogheid?" Vraag ik met een stotter, die nu duidelijk hoorbaar is. Hij bekijkt me nu van een verdere afstand, waardoor ik nu mijn haar terug laat vallen voor de wonden om te verbergen van al de wolven die me gebeten hebben. Alle geluk heeft hij niet goed gekeken aan de kant van mijn nek aan de linkerkant, waar Clay zijn rode duidelijke intacte teken zich bevindt. "Noem me, Jorn," zegt de opperkoning als hij zijn arm uitsteekt naar me. Ik haak mijn arm in de zijne, bang om zijn poging om vriendelijk te zijn af te wijzen. Met mijn arm in zijn wandelen we naar de eetkamer, waar ik eindelijk los wordt gelaten. Het voelde of ik Klein Duimpje was en hij de reus, zo groot is het verschil tussen onze lengtes. 

Aan de eettafel, blijft het stil en eten we met nog een paar andere Lycans die zich stil houden tot dat de opperkoning of wel Jorn zijn stem laat horen. "Luna, je bent hier welkom zolang als je wilt," zegt de opperkoning met vaste stem, waardoor de rest me aankijkt en welkom heet in hun roedel. Het plan van Clay is dan wel geslaagd, maar het gevoel vanbinnen in me blijft wrang. Ik wil deze Lycans niet bedriegen. Ik wil niet langer de pion zijn die hij kan gebruiken. Met de gedachten in mijn hoofd, voor een oplossing hoor ik ineens een stem van een meisje dat ik herken van het meisje dat me naar die speciale plek had gebracht. De plek, waar het boek van mijn moeder zich bevindt en mijn verlossing kan betekenen of zoals het meisje Nefel me voor gewaarschuwd heeft, mijn verdoemenis. "Nefel, mijn liefste, wat heeft deze prachtige Luna je laten zien," Hoor ik de opperkoning vragen aan het meisje dat haar rode lange haren nu in een staart heeft zitten. Met schrik wacht ik af, voor wat ze zou hebben kunnen zien. Dit kan wel is het moment zijn, waarvan ze gesproken heeft. Misschien was het boek de test en ben ik gefaald in mijn poging om een oplossing voor mezelf te vinden. "Ze is puur, mijn koning. Ze heeft veel geleden, maar er schuilt grootheid in haar. Niet alleen haar schenking van het eeuwige leven," zegt Nefel met een blik in de mijn. De koning knikt naar haar als ze plaatst, neemt naast hem en hij zijn hand in de hare legt. Ik zie de zwarte ogen van Jorn de Opperkoning veranderen in een meer warmere kleur goud als ze beide lijken in een trans te zijn. Iedereen is stil in de ruimte tot de opperkoning terug het eerste woord doet. "Dankje Nefel," zegt hij als hij haar loslaat, met nog een glimp naar haar toe, een glimp waar ik liefde in bespeur. Deze opperkoning was al verliefd en ik zou nooit kunnen doen wat Clay van me zou vragen. Iets diep in me zegt dat dit precies is wat Nefel weet. Ze is een ziener, waarom dat ik dit niet eerder heb gezien. Waarom ze me zelfs helpt, blijft me een vraag. 

Als de opperkoning de tafel verlaat en zijn geliefde nog een laatste kus geeft op haar wang. Voel ik haar arm nu in de mijn slaan, als ik de kamer wil verlaten achter dat iedereen weg is. Ik had haar zelfs niet gezien, nadat ik ze Jorn zag kussen. Een zedelijke kus die meer liefde in zich had dan dat ik ooit had gezien bij zo een krachtige man. "Het komt goed, Topaz. Ik zal hem niets zeggen als jij me helpt met een probleem van mij?" Vraagt ze me met een strengere stem dan ik van haar had verwacht. Wat had ik verwacht dat ze me zomaar zou helpen met het verslaan van haar man. Ze had me niets moeten zeggen de twinkel in hun beide ogen, heeft me genoeg gezegd.

De Luna van het eeuwige leven ✔️Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu