Hoofdstuk 3: Onverwachte hulp

21 1 0
                                    

'Joyce! Hoi!' Ik kijk op en lach naar Noa, een spontaan meisje met zwarte haren dat vlak naast me afremt. Ze zit volgens mij in mijn biologieklas, maar ik heb nooit veel contact met haar gehad. 'Wat doe jij nou hier?' vraagt ze lachend. 'Gewoon... Even een frisse neus halen.' Mijn stem klink schor door de brok in mijn keel die sinds het gesprek met mijn moeder nog steeds niet is verdwenen. Om me een houding te geven, concentreer ik me op de grijze stoeptegels onder me. Noa heeft meteen door dat er iets aan de hand is en kijkt me onderzoekend aan. 'Is er iets? Want dan kun je het best vertellen, hoor. Ik kan goed luisteren.' Ze glimlacht en ik weet dat ze me oprecht wil helpen, maar ik schud mijn hoofd en haal schokkerig adem. 'E... er is niets. Ik ben gewoon...' Nee, nee, nee! Wanneer de eerste traan op mijn wang valt, volgen er direct meer. "Het is bizar dat één druppel kan leiden tot een hele waterval," zegt een betweterig stemmetje in mijn hoofd. "Dat is niet bij iedereen zo, hoor," snauwt een andere stem. "Dat gebeurt alleen bij zwakke mensen." Ik huil maar door en kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Noa en ik zijn niet eens goede vriendinnen; wat moet ze nu wel niet van me denken? Noa stapt af en loopt langzaam naar me toe, alsof ze niet zeker weet of ik wel toerekeningsvatbaar ben. 'Sorry,' snik ik, terwijl Noa behulpzaam een hand op mijn schouder legt. 'Het geeft niet,' sust ze. 'Wil je vertellen wat er aan de hand is of zal ik doorfietsen?' Plotseling, wanneer ik de vriendelijke blik op haar gezicht zie, wil ik alles aan haar vertellen omdat ik voel dat ik haar kan vertrouwen. Daarom haal ik diep adem en vertel het hele verhaal. Het ongeluk, het eerste vreemde briefje, Michiel die "zomaar" in elkaar werd geslagen, de tweede brief, de rode inkt in mijn boek, de leugen... Als ik alles heb verteld, kijkt Noa me geschokt aan en bijt peinzend op haar lip. 'Tjonge, dat is nogal wat, zeg. Heb je enig idee wie dit heeft gedaan?' Ik schud mijn hoofd. 'Het zou een broer of zus van haar kunnen zijn, maar ik weet niet eens of ze broers en of zussen heeft...' Ik slaak een diepe zucht en voel me opnieuw ontzettend onwetend.

'Hoe heet dat meisje eigenlijk?' vraagt Noa plotseling. 'Misschien ken ik haar,' gaat ze verder. 'Een meisje die bij mij op streetdance zat heeft een halfjaar geleden een ongeluk gehad. Sindsdien heb ik haar niet meer gezien.' 'Charlotte.' Hoe zou ik die naam ooit kunnen vergeten? 'Charlotte van der Hoef.' 'Ja, dat is d'r.' Noa kijkt me verwonderd aan, waarna ze opgewonden haar verhaal doet: 'Ik fietste altijd met Charlotte mee naar streetdance, dus ik weet zelfs waar ze woont. Ze heeft een broer, Kelvin, die ik altijd al een vreemde kerel heb gevonden. Hij zegt niet veel en lijkt in geen enkel opzicht op Charlotte.' Ik kijk haar dankbaar aan. 'Wauw, wat een hoop nieuwe informatie in een keer. En dat jij bij Charlotte op streetdance hebt gezeten is... toevallig.' Te toevallig misschien, maar dat zal wel aan mijn paranoia van de laatste tijd liggen. Ik laat daarom niets merken en vraag onopvallend naar het adres van Charlotte en haar familie, dat Noa nietsvermoedend noemt: Haddingestraat 17. 'Bedankt.' Ik glimlach naar haar, waarna ze weer naar haar fiets toe loopt en achterom kijkt. 'Geen probleem. Succes met alles, Joyce.' Dan fietst ze weg. Ik stop mijn handen weer in de zakken van mijn jas en begin op een snel tempo te lopen. Het wordt tijd om de familie van der Hoef eens een ongemerkt bezoekje te brengen...

Ik sta voor het kille, witte rijtjeshuis. Zo te zien is er niemand thuis, want alle ramen zijn dicht en er staat geen auto op de oprit. Gespannen bel ik aan, maar niemand doet de deur open. Perfect. Ik loop om het huis heen en zie dat er drie meter boven de grond een raam openstaat. Hoe kom ik bij dat raam? Als ik op het garagedak zou kunnen klimmen is het een makkie. Ik zet de groene container, die in de hoek van de tuin staat, voor de garage en klim erop. Shit, net te laag, dus ik zal omhoog moeten springen. Het enige probleem is dat mijn handen grip zouden kunnen verliezen, omdat het gisteren heeft geregend. 'Wie niet waagt, wie niet wint,' mompel ik. Dan spring ik. Met gemak zet ik mijn handen op het dak van de garage en klim op het dak. Ik durf niet naar beneden te kijken; ik heb al hoogtevrees sinds mijn zesde. Het grind dat als ondergrond van het garagedak dient, kraakt onder mijn voeten. Ik trek het raam verder open en zet mijn voeten op de zwarte, gladde dakpannen om een klein stukje naar boven te klimmen. Gelukkig glijd ik niet uit en binnen no time sta ik in een mooie, witte badkamer met een grote spiegel aan de wand. Ik kan het niet laten om mijn haren wat te fatsoeneren.

Meerdere kantenWhere stories live. Discover now