Hoofdstuk 1: Hoe alles begon

50 1 2
                                    

DEEL 1

Zwetend schiet ik overeind in mijn bed. Elke nacht diezelfde vreselijke nachtmerrie die me weer aan het ongeluk herinnert, terwijl ik die dag het liefst zou willen vergeten. Maar ik weet dat ik deze dag niet zomaar uit mijn gedachten zal kunnen verbannen; zelfs niet als de nachtmerries me nooit meer lastig zouden vallen. Mijn schuldgevoel is te groot.
Het beeld van het bloedende, onschuldige meisje dat roerloos op straat lag omdat ik haar had aangereden, neemt elke seconde mijn hersenen in beslag. Godzijdank heeft ze de klap overleefd, wat gepaard ging met een lichte hersenschudding, een hoofdwond en een dwarslaesie. Dat laatste houdt in dat een aantal van haar ruggenwervels zijn gebroken, waardoor haar ruggenmerg is doorgesneden. Het gevolg? Ze kan haar benen niet meer bewegen. Nooit meer. Ze zal de rest van haar leven in een rolstoel moeten doorbrengen.

Ik weet dat het ongeluk niet mijn schuld was. Het meisje stak op het laatste moment nog over en ik kon niet meer remmen. Toen hoorde ik die harde klap, die maar één ding kon betekenen...
Voor het eerst in mijn leven heb ik zo'n groot schuldgevoel dat het aan me vreet. Elk uur, elke dag.

Ik voel een koude rilling over mijn rug gaan. Niet meer aan denken, Joyce. Denk maar aan dat lieve vriendje van je. De rillingen verdwijnen als ik aan Michiel denk: ik voel me vanbinnen meteen warm worden. Twee maanden geleden heeft hij bekend dat hij verliefd op me was. En wat deed ik? Ik staarde hem met wijd opengesperde ogen aan, als een soort lompe koe. Heel charmant, maar niet heus.
Slaperig stap ik uit mijn bed. Gisteravond liep het erg uit, waardoor ik rond 00:00 uur pas in mijn bed lag. Daarna kon ik maar niet in slaap vallen, wat er bij elkaar opgeteld voor heeft gezorgd dat ik nu doodmoe ben.
Ik trek de deur van mijn slaapkamer open. Het is griezelig stil in huis, dus mijn ouders slapen vast nog. Over drie uur moet ik een tenniswedstrijd spelen in Leiden. Dat wordt nog wat; het zal me meevallen als ik tijdens de wedstrijd niet spontaan in slaap val.
Zoals ik al had verwacht zie ik er niet uit. Het meisje dat in de spiegel kijkt lijkt net een spook met dat bleke gezicht en die grote wallen onder haar ogen. Gelukkig is het zomervakantie en hoef ik me zo niet op school te vertonen. Ik keer het meisje in de spiegel mijn rug toe, trek mijn nachthemd uit en stap onder de douche.

Ik geniet van de warme stralen op mijn huid en sluit mijn ogen. Op dit moment wil ik nergens meer aan denken. Voor een paar seconden alles vergeten. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan: voor ik het weet zie ik elk moment van het ongeluk weer voor me. En dat terwijl het een halfjaar geleden is. Op dat moment had ik sinds een paar maanden mijn rijbewijs. Ook de rechtszaak kan ik me nog herinneren als de dag van gisteren. De rechter heeft uiteindelijk mijn kant gekozen. Dat was ook terecht, want ik reed niet te hard, was niet onder invloed van alcohol en kon er niets aan doen dat het meisje op het laatste moment nog overstak.
Maar de blikken van haar familie toen ze hoorden dat mijn enige straf een boete was...

Ze konden me volgens mij wel vermoorden.

De warme stralen van de douche voelen opeens kouder aan en het gelukzalige moment dat ik ondervond toen ik net onder de douche stapte, is als sneeuw voor de zon verdwenen.

Waarom is het gebeurd?

Waarom moest het juist mij overkomen?

Waarom kan ik het ongeluk niet vergeten door te accepteren dat het nou eenmaal is gebeurd en daar niets meer aan veranderd kan worden?

Het antwoord is simpel: ik ben Joyce van Dijk en mijn leven is een en al pech. En dat zal niet veranderen. Nooit.

Ik trek mijn tenniskleren, een blauw sporthemdje en een wit tennisrokje, alvast aan en wil net mijn slaapkamer uit lopen als mijn blik op een wit briefje valt dat op mijn bureau ligt. Voor zover ik weet heb ik het nog nooit zien liggen, dus ik loop naar mijn bureau toe en lees wat erop staat.

08-07
13:51
Hier.

Verbaasd lees ik de boodschap nog een keer. Wat betekent dit? Hoe is dit briefje op mijn bureau terechtgekomen? Welke boodschap zit hierachter?
Ik vloek. Is mijn leven niet al ingewikkeld genoeg?!

De wedstrijd ging erg slecht, terwijl mijn tegenstandster niet eens zo goed speelde. Ik sloeg voor mijn gevoel geen enkele forehand over het net, terwijl ik normaal gesproken de meeste winners met mijn forehand sla.
'Wat had je toch?' vraagt mijn moeder, terwijl ze in de auto stapt. Ik zucht geërgerd en ga achter het stuur zitten. Hier heb ik dus echt geen zin in. Waarom wilde mijn moeder dan ook juist vandaag bij die tenniswedstrijd kijken? 'Iedereen heeft wel eens zijn dag niet,' snauw ik, terwijl ik het gaspedaal indruk. Mijn moeder kijkt me verbaasd aan. 'Dit is anders, Joyce. Je bent al chagrijnig sinds het ontbijt. Dus, wat heb je vandaag? Is er iets gebeurd?'
Ik ga het haar niet vertellen. Waarschijnlijk stelde dat briefje niets voor. Ja, het houdt me bezig, maar wat zou ik ermee opschieten als ik het aan mijn ouders zou vertellen? Zij zullen er vast geen bovennatuurlijke verklaring voor vinden, hoor. 'Er is niets gebeurd, mam,' mompel ik daarom. 'Ik beloof het.' Mijn moeder kijkt me ongelovig aan, maar dan schudt ze haar hoofd en zegt niets meer.
Ik wil niet liegen, maar ik wil ook niet bij het kleinste probleem naar mijn ouders stappen. Ik moet dit zelf oplossen.

Tevreden loopt hij naar zijn slaapkamer en gaat op zijn bed zitten. Joyce denkt nu vast nog dat het niets voorstelt. Elke keer als hij haar ziet, moet hij moeite doen om die schijnheilige kakker niet ter plekke in elkaar te slaan. Maar als hij dat zou doen, zou het veel minder leuk zijn. Nu heeft hij macht over haar. Hij bepaalt de regels van dit spel. Een spel met een geweldige afloop. Een afloop die elk mens zal doen huiveren, inclusief die bitch. Joyce van Dijk. Brr, de naam alleen al... Hij loopt naar zijn bureau en stopt het rode papier in zijn tas. Kijk eens aan, Joyce. Misschien word je na het lezen van deze brief wel wat angstiger...

Mijn mobiel trilt in mijn broekzak. Ik kijk op de display en zie dat Michiel me belt. 'Hi,' zeg ik verrast. 'Hoi schoonheid.' Ik hoor een ruis op de achtergrond en merk op dat zijn stem anders klinkt dan normaal. 'Is er iets?' vraag ik ongerust. 'Ik kom nu naar je toe,' zegt hij moeizaam. Dan hangt hij op.
Een vreemd voorgevoel beangstigt me. Ik weet honderd procent zeker dat er iets is gebeurd. "Rustig blijven, Joyce. Hij is tenminste niet dood. Stay positive." "Nee, dat zou er nog eens bij moeten komen," snauwt een andere stem in mijn hoofd.
Ik word gek van mezelf en zucht, waarna ik op mijn bed ga liggen en me minutenlang focus op mijn o-zo-interessante plafond.
Na ongeveer tien minuten, ook al voelt het als twee uur, hoor ik de deurbel en sprint naar beneden. Het is Michiel. Tenminste, dat denk ik. Want hij is er zo te zien erg slecht aan toe. Op zijn grijze jas zitten bloedrode vlekken en zijn blonde haren zijn warrig. Niet warrig als in "zijn vriendin heeft vast plagerig zijn gelkoppie in de war gebracht", maar meer in "zo hé, die jongen heeft ofwel een flink gevecht gehad óf is flink dronken geworden en heeft toen een wel erg wilde nacht gehad". De "plagerige vriendin" optie kan meteen al weggestreept worden. Ten eerste ben ik zijn vriendin en heb ik hem de hele dag nog niet gezien; ten tweede zit er een grote scheur in zijn spijkerbroek en is zijn gezicht vies. Voor zover ik weet heb ik, als zijn vriendin, niet van zulke gewelddadige uitbarstingen. Verder is zijn rechteroog flink blauw.
Ik trek de deur open en staar hem met open mond aan. 'Michiel, wat is er...'
'Ik leg het straks uit,' onderbreekt hij me. Ik knik en hij loopt het huis binnen. Gelukkig zijn mijn ouders naar de verjaardag van een kennis. Mijn moeder zou zonder twijfel hysterisch worden als ze Michiel zo zou zien. Ik ren naar de keuken en gris een nat vaatdoekje van het aanrecht. 'We hebben geen ice pack, dus je zult het hiermee moeten doen,' beken ik tot mijn spijt. 'Houd hem tegen je rechteroog aan. Dan neemt de pijn hopelijk wat af.' Michiel doet wat hem wordt opgedragen en gaat op de bank zitten. Ik ga naast hem zitten en kijk hem recht aan. 'Wat is er gebeurd, Michiel? Wie hebben je dit aangedaan?' Hij kijkt op, waarbij zijn lieve blauwe ogen me treurig aankijken. 'Ik weet het niet. Ik kon niet eens zien of het een jongen of een meisje was. Hij of zij droeg een muts en een zwart leren jack. Ik herkende de persoon niet. Waarom moest diegene mij hebben?' 'Ik weet het niet,' antwoord ik zacht. Dan sla ik mijn armen om hem heen en druk mijn gezicht in de kraag van zijn jas. Zo blijven we voor een paar seconden zitten. Zijn vraag herhaalt zich in mijn hoofd, minstens twintig keer. "Waarom moest hij mij hebben?"
Ik weet het niet, maar ik weet wel dat het niet zomaar is gebeurd. Die persoon moest er wel een aanleiding voor hebben gehad. Je slaat niet zomaar een willekeurig persoon in elkaar.

Normale personen doen zoiets niet.

Meerdere kantenWhere stories live. Discover now