Fragment 'Maansteen'

12 1 2
                                    

Dit is het begin van een fantasyverhaal dat ik schreef. Het werd graag gelezen (en geschreven) maar ik ontdekte al snel dat fantasy erg moeilijk is dus daarom heb ik het even links laten liggen, met de bedoeling later een betere versie te maken. Het begin vind ik dan toch al geslaagd. Geniet! ^-^ Xx

Er heerste een hels lawaai in het weeshuis. Dat kan je op heel veel manieren opvatten, maar in dit geval bestond dat lawaai uit een twintigtal schreeuwende, kleine kinderen, een paar fans van Michael Jackson die luidruchtig Beat it aan het zingen waren, en 2 opvoeders die een tevergeefse poging deden om orde te wekken met een fluitje en een toeter.

Een tamelijk rustige dag dus.

In het meisjesblok- het deel aan de rechterkant - ontwaakte Elisabeth langzaam. Slaperig wreef ze de slaap uit haar ogen en kamde haar haar terwijl ze mijmerend in de spiegel keek. Dat duurde wel een kwartier, want voor iemand met een zwarte bos lang haar tot aan je middel die die altijd glad wou houden, kostte dat een hoop moeite.

Elisabeth was altijd al eenzaam geweest. Ze vond het niet erg, ze was eraan gewend. Ze had wel allang die rare blikken opgemerkt die ze haar zo toeworpen, die mensen wisten soms niet wat haar mankeerde. Maar wat kon zij eraan doen dat ze voortdurend een stem in haar hoofd hoorde? En alsof dat nog niet vreemd genoeg was, ging die stem vaak gepaard met hoofdpijn. Bovendien praatte de stem onveranderlijk in een vreemde taal die Elisabeth zelf niet kon verstaan.

Toen ze heel klein was, ging ze altijd naar meneer D'Hant toe om hem te vertellen wat haar dwars zat. Dan knikte hij ernstig, boog zich voorover, naar Elisabeth toe, en fluisterde:

"Elisabeth Zwart, wat er met jou gebeurt is uniek. Maar onthoud dit: wie je te vriend houdt, kan altijd een steentje bijdragen."

Elisabeth had nooit begrepen wat de man daarmee bedoelde, maar elke dag moest ze er weer aan terugdenken. Terzelvertijd was ze gehecht geraakt aan de stem in haar hoofd.

"Goeiemorgen", gaapte ze, tegen de stem die ze niet verstond.

Als antwoord kreeg ze een opgewekt gebrabbel.

Zoals altijd om negen uur was het ochtendvoedselgevecht weer aan de gang, de broodjes met smeerkaas en frambozenkonfituur vlogen van de ene kant naar de andere.

Elisabeth deed nooit echt mee aan deze smerige bedoening, maar af en toe liep ze alsnog een paar slordige vlekken op.

Volop in de hevige strijd, viel plots alle munitie neer. Meneer D'Hant was aan het hoofd van de tafel verschenen. Hij kuchte even, en deed toen zijn woord.

"Ik zou jullie graag een paar dingen mededelen. Allereerst wil ik Elisabeth Zwart een prettige dertiende verjaardag wensen."

Elisabeth glimlachte. Haar verjaardag. Hoe komt het dat ze daar niet aan had gedacht?

Het meisje voelde een blik op haar huid branden. Het was een hatelijke blik, geen blik van 'die rare is weer bezig', maar meer een van 'Als niet al die mensen stonden te kijken, kon ik je kop wel van je lichaam rukken'. Mocht ze nu ook al niet meer verjaren? Ze kon het dan ook niet laten even te spieken wie het zo erg vond dat zij nu dertien jaar was.

Natuurlijk. Sofia.

Elisabeth wist niet wat die meid tegen haar had, maar het was nu al zo geweest sinds ze nog peuters waren. Toen de opvoeders tijdens de speeltijd koekjes uitdeelden aan iedereen, begon Sofia te schreeuwen dat het koekje van Elisabeth groter was dan dat van haar. De opvoeders moesten er een meetlat bijhalen om het meisje rustig te krijgen. Toen ze wat groter waren, had ze Elisabeth een lelijke wonde op haar been gegeven, en nu probeerde ze heel haar kliek tegen Elisabeth op te zetten. Wat niet bepaald netjes was, want die kliek bestond zo'n beetje uit het halve weeshuis.

Ja, Sofia kon iedereen rond haar vinger draaien. Zo niet Elisabeth. Ze werd nog liever gepest dan achter Sofia aan te lopen alsof ze haar schoothondje was. Dat was het probleem met die mensen: Ze lopen achter één iemand of een groepje aan en denken dan dat ze vrienden hebben, maar in werkelijkheid worden ze gewoon gebruikt als een persoonlijke bediende.

Dus liet ze dat kind maar gewoon doen.

"Ten tweede wil ik graag aankondigen dat de vijfjarige Merida Janssen het weeshuis heeft verlaten met haar adoptieouders, dus ik hoop dat iedereen afscheid heeft genomen." Gemompel heerst over de zaal, maar met één enkele beweging maant meneer D'Hant de bende weer tot stilte en vervolgt hij zijn speech.

"En zoals er mensen gaan, komen er ook bij. Kinderen, dit is Calor."

Vanachter de deur kwam een jongen van rond de veertien, met ravenzwart haar en een heleboel sproetjes. Zijn gezicht was smal en fijn. Hij had een zwart T-shirt aan, dat viel over een blauwe jeansbroek. Zijn handen hingen recht naast zijn lichaam, waardoor hij een zenuwachtige indruk maakte. Met zijn groene ogen tuurde hij nauwgezet de tafels rond, maar zijn blik bleef hangen bij de ketting van Elisabeth.

Het juweel was een zwart touwtje, dat op precies de lengte was aangesteld zodat de steen die eraan hing altijd op Elisabeths borst rustte. Het was een speciaal soort steen, met een hemelsblauwe kleur, en zo mooi dat je er wel in kon verdrinken als je er te lang in keek. Elisabeth wist niet wat voor steen het was, maar de ketting betekende enorm veel voor haar. Hij was nog van haar moeder geweest, en was daarmee ook het enige wat ze overhad als herinnering aan haar ouders. Ze droeg hem altijd en overal.

In de blik van de jongen zag ze iets eigenaardigs, maar ze wist niet wat. Ze had nog nooit iemand zo betekenisvol zien kijken naar een voorwerp, en misschien was dat wel de reden waarom ze plots een bovenmatige aanval kreeg. Nu was het niet alleen hoofdpijn en gebrabbel in haar hoofd, maar ze kreeg het koud, en toen weer warm, en ze bibberde van top tot teen. Het was zo'n erge pijniging dat ze het uitschreeuwde. Je kon de verbazing in de lucht voelen tintelen. De grootste aanhangers van Sofia en zijzelf trokken spottend een wenkbrauw op.

Elisabeth had in welk opzicht dan ook geen controle meer over haar lichaam. Ze viel op de grond en voelde zich plots heel suf en loom. Het laatste wat ze zag voor alles zwart werd voor haar ogen, was Calor die zijn groene ogen wijd open had gesperd en nog bleker leek dan hij al was.

***

"Zij is het, Fidelis! Daar is toch geen twijfel over mogelijk?", riep Calor uit.

"Natuurlijk is zij het. Wie zou het anders moeten zijn?" bromde Fidelis, die streng neerkeek op het bewusteloze meisje. "Maar wat moeten we met haar beginnen?"

Even was het stil, en toen mompelde Calor: "Ik weet het niet, jij bent de volwassene hier."

Weer een stilte. Fidelis snoot zijn neus.

"We weten allezsinds wat ons doel is: de prinses beschermen van Frigidus, want als hij de prinses of het Juweel te pakken krijgt, zijn we gedoemd."

"Maar wat kunnen wij beginnen tegen een van de machtigste magiërs die er bestaat?"

"We hebben Monile, we hebben de dochter van Margarita en Defensor, én we hebben al de mensen op Terra achter ons, uitgesloten een kleine groep. Bekijk het niet zo negatief, Calor! We zijn aan de winnende hand."

Calor stond recht.

"Hoe kunnen we Elisabeth verdedigen als zij niet eens weet wie wij zijn? Wie Frigidus is? Wie zij is? Ze weet nog veel meer dingen niet, en die dingen moet ze zo snel mogelijk inzien. Alleen dan kunnen we Frigidus verslaan!"

Weer een oorverdovende stilte. Vanuit het raam zag Calor groene blaadjes die van de bomen op het pleintje omlaag dwarrelden. Kleine vogeltjes kwetterden alsof ze de stilte wouden vullen met hun gezang. Hij luisterde naar wat voor lied de wind zou zingen, maar hij hoorde enkel een kil geruis. Geen kabouters die nieuwsgierig door het raam kwamen piepen, geen zakje lavendel dat aan de deur hing,... Wat is dit toch een rare wereld, dacht Calor bij zichzelf.

Verdwaalde schrijfselsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu