Ik zal ons eerst eens even voorstellen, anders snap je er niks van.wij zijn namelijk geen gewoon gezin. Om te beginnen: ik ben twaalf jaar. Ja, duh, is dat zo bijzonder? Nee, maar ,mijn zus is ook twaalf . O, een tweeling, wat leuk! En mijn broer is ook twaalf. Een drieling? Wat enig! Dat komt niet vaak voor. Lijken jullie op elkaar? Nee, absoluut niet. Dit gesprek hebben wij al honderdduizend keer gevoerd. Je word er helemaal gaar van. Uit onszelf zeggen we het dus nooit. Vooral niet omdat daarna bijna altijd volgt: nou, jullie moeder zal haar handen wel vol hebben aan drie pubers! En dan moeten wij antwoorden: nee hoor, want we hebben geen moeder! Ooo, wat zielig! Arme kinderen! Geen moeder! Blablabla... Daar hebben wij dus geen zin in. Vroeger was het nog wel eens handig. Dan kregen we heel snel koekjes en snoepjes en zo. Of als we op school te laat kwamen, gebruikten we het als smoes. Maar dat doen we nu niet meer. Want er komt meestal nog een vraag achteraan: en kan jullie vader dat dan allemaal wel aan? Het antwoord daarop is: nee, dat kan hij niet. Maar we kunnen heel goed voor onszelf zorgen. En ook voor hem. Maar dat zeggen we nooit. We zeggen altijd: ja hoor, het gaat prima. Onze vader heet Walter van Zwanenburg. Wat? De Walter van Zwanenburg? Ja, die. Mijn vader kan maar een ding heel erg goed: schrijven. Zijn boeken worden over de hele wereld verkocht. Ze worden ook verfilmd en hij heeft een heleboel prijzen gekregen. Als mensen horen wie onze vader is, krijgen ze meteen dollartekens in hun ogen en dan hoor je ze denken: jeetje, die familie moet wel schatrijk zijn. Dat zijn we ook. Nou en? Soms zou ik wille dat het niet zo was. Behalve dat ik alle leuke kleren kan kopen die ik wil, hebben we er meer last dan plezier van.
We hebben geen beer in huis, hoor. Hoewel ze er wel wat op lijkt. Beer is mijn zus en ze eet alles op wat los- en vastzit. Daardoor is zo nogal dik, maar ze doet net alsof haar dat niks kan schelen. Het enige dat belangrijk voor haar is, is dat ze overal de beste in is. Ze zit altijd met haar neus in een boek en dan hoort ze niks. Of ze doet alsof. Dat is tamelijk irritant. Maar onder die nogal ondoordringbare buitenkant is ze heel lief. Alleen laat ze het niet zien. Ze verstopt zich achter vetribbels en tienen. Ze heet natuurlijk niet echt Beer. Wij hebben bij onze geboorte totaal idiote namen gekregen, van onze deftige grootmoeder. Beer heet eigenlijk Berenieke Aurora. Lachen, hé? Toen ze één jaar was, noemde ze zichzelf Beer, en dat is altijd zo gebleven.
Mijn broer heer Pip. Hij heet eigenlijk Jean-Phillip, maar daar kun je een kind toch niet mee opzadelen. Toen we klein waren noemde we hem altijd Pip. Hij ging pas praten toen hij vier was. Pip is niet zo snel met alles en daar wordt hij vaak mee gepest (behalve als Beer of ik in de buurt is, want dan krijgen ze een oplawaai). Pip zit nog maar in groep zeven, terwijl wij am in de brugklas zitten. Hij is niet dom, hoor, hij is gewoon anders. Hij is heel handig, kan ontzettend goed tekenen en ook lekker koken. Gelukkig maar, want ezorg pizza is hooguit twee keer per week lekker.
En ik heet dus Sam, en niet Samantha-Maria. Toen ik uit mijn moeders buik kwam, woog ik niet meer dan een pak suiker. Kun je je dat voorstellen? Ik was zo klein dat iedereen dacht dat ik dood zou gaan. Ik ging niet dood, mijn moeder wel, maar daar hoeven we het nu niet over te hebben. Ik ben nog steeds de kleinste van ons drieën, maar ik ben altijd de snelste en felste geweest. Mij krijg je er niet onder. PP betekend pinpas. Wij hebben er alle drie een, want wij doen alle boodschappen. Beer noemt mij een koop monster omdat ik verslaaft ben aan kleren. Kleren geven mij zelfvertrouwen, dus ik heb er veel nodig. Het nieuwste van het nieuwste en het hipste van het hipste.
Onze vader is niet zoals andere vaders. Ten eerste werkt hij thuis, op zijn werkkamer. Hij heeft oordoppen in, zodat hij geen last heeft van het kabaal dat wij maken. Ten tweede komt hij bijna nooit van zijn kamer af, en als hij het al doet, is het meestal 's nachts. Ten derde heeft hij al meer dan drie jaar een writer's Block, en dat is erg lang, hoor. Een writer's Block iets heel akeligs. Het komt er op neer dat je dag en nacht zit te zuchten en te steunen voor de computer, en dat er nauwelijks iets uit je vinger komt. De deletetoets is helemaal afgesleten bij mijn vader. Hij zit muurvast, zegt hij zelf (zijn hoofd dus, niet de deletetoets). Zo erg dat hij er hoofdpijn van krijgt. Daar heeft hij vaak last van. Volgens mij heeft hij dat writer's Block omdat hij bijna nooit uit zijn werkkamer komt. Hij maakt dus niks mee. Mijn vader houdt niet zo van mensen. Hij wordt zenuwachtig van ze. Hij heeft gemerkt dat ze vooral aardig tegen hem doen omdat hij zo succesvol en beroemd is. Gelukkig houdt hij wel van ons. En wij van hem. Hij vindt het heerlijk als wij bij hem op de kamer zijn. We liggen dan meestal met zijn drieën op een grote schapenvacht voor de open haard. Het vuur brandt zomer en winter, dag en nacht, want mijn vader heeft het altijd koud. Vroeger vertelde we hem altijd uitgebreid wat we die dag hadden meegemaakt. nu doen we dat steeds minder. Als je twaalf bent, wil je niet alles meer aan je vader vertellen. En je wilt al helemaal niet dat het in een boek komt. Hij gebruikte onze verhalen namelijk vaak. Als we iets doms gedaan hadden, dan stond het een half jaar later in een boek, en zo beschreven dat iedereen er vreselijk om moest lachen. Iedereen, behalve wij. Misschien is het dus onze schuld dat hij een writer's Block heeft. Of het heeft met de dood van mijn moeder te maken. Maar daar denk ik liever niet aan.
JE LEEST
Het zwanenmeer (maar dan anders)
RandomIk zal ons eerst maar eens even voorstellen, anders snap je er niks van. Wij zijn namelijk geen gewoon gezin. Om te beginnen: ik ben twaalf. 'Ja, duh, is dat zo bijzonder?' Nee, maar mijn zus is ook twaalf. 'O, een tweeling, wat leuk!' En mijn broer...