Pips bed staat bij een afschuwelijk eng stuk bos. Het is het laatste stuk van de muur, helemaal in de hoek. Ik krijg er kippenvel van. Ik lig naast hem. Pip is zo stijf als een plank en zijn voeten zijn ijskoud, als van een dode. 'Hé Pip, zou je je bed niet beter naar een vrolijker stuk verschuiven? Ik krijg hier nachtmerries van.' 'Dit ís een nachtmerrie. Als papa doodgaat, wil ik ook dood. Dan hebben we niemand meer.' 'We hebben altijd elkaar nog. En hij gaat heus niet dood,' fluister ik. 'Echt niet. Ik weet het gewoon.' Maar ik weet het helemaal niet zeker. Ik ben net zo bang als Pip. Ik knijp in zijn hand. Die is koud en klam, net als de mijne. Ik wil er niet aan denken wat ze met papa gaan doen. 'Er zat weet een brief in de brievenbus,' zeg ik om Pip en mezelf af te leiden. Hij geeft geen antwoord. Hij ligt met zijn gezicht naar de muur en staart naar een skelethand die boven de dorre bladeren heen steekt. 'Zal ik het voorlezen?' Pip haalt zijn schouders op. Ik sta op. De brief zit in de zak van mijn kamerjas. IK ga ermee op de vensterbank zitten.
Weet je
weet je, ooit
(je weet maar nooit)
waren de dingen vanzelf
sprekend
voor zich
jij en ik
en je hand voor mijn hoofd
als je sliepen ik wakker lag
luisterend naar gefluisteruit de toekomst
met bange ogen
en open mondhou me vast
laat niet gaan
weet je
je weet maar nooitIk zucht en kijk naar buiten. 'Hé Pip, kom eens kijken, snel!' Pip krabbelt uit bed en komt langs me staan. Er zwemmen twee zwanen in het erwtensoepzwembad. Een zwarte en een witte. Heel stil, met hun koppen naar elkaar toe. De volle maan weerspiegeld in het donkergroene water. De zwanen weerspiegelen ook, zodat het er vier lijken. Ik sla mijn arm om Pip heen. 'Dit is een teken,' fluister ik. 'Zwart en wit. Goed en kwaad...' 'Het zwanenmeer,' zegt hij zachtjes. 'Maar dan anders.' We kijken een hele tijd, zwijgend. 'Maar dan anders' was een spelletje dat we vroeger vaak deden, als we niet konden slapen. We vertelden dan samen een sprookje, ieder om de beurt een paar regels. Roodkapje liep bijvoorbeeld in het bos zeven dwergen tegen het lijf. Ze trokken belletje bij vrouw Holle, jaagde de wolf de stuipen op het lijf en plunderden uiteindelijk bij grootmoeder de koekjestrommel. Toen kwamen hans en grietje. Hans kreeg ruzie met de dwergen. Grietje en Roodkapje knepen ertussenuit en gingen op weg naar de stad om glazen muiltjes te kopen. Onderweg kwamen ze een prins tegen, maar die viel van zijn paard. Dat kwam goed uit, want Roodkapje en Grietje hadden geen zin meer om te lopen en gingen er op het paard vandoor. De prins werd gevonden door de heks, die een nieuw toverdrankje op hem uitprobeerde waardoor hij veranderde in een kikker en zo ging het maar door. Sprookjes, maar dan anders. We lagen dan alle drie in een deuk.
De deur gaat piepend open en Beer glipt naar binnen. Ze ziet er doodsbang uit. Beer draait de deur op slot, springt in Pips bed en trekt het dekbed tot aan haar neus op. 'Er zijn inbrekers in het huis!' sist ze. 'Inbrekers?' piept Pip met hoge stem. Hij rent terug naar het bed en wringt zich naast Beer. 'Je houd ons maar voor de gek,' zeg ik. 'Je wil ons gewoon bang maken.' 'Echt niet,' zegt Beer. 'Ik hoorde iemand praten, met een lage stem. Het leek net alsof hij een boer liet.' 'Een inbreker die een boer laat. Ja,ja. Heb je soms tonic gedronken? Ik geloof er niks van.' 'Nou, ga jij dan maar fijn kijken. Ik blijf hier.' Ik aarzel. Ik vind het eigenlijk ook wel een beetje eng. 'We moeten de politie bellen,' zegt Pip. 'Nee joh, geen politie, dan worden we zeker afgevoerd naar een kindertehuis,' fluister ik. Ik durf niet meer hardop te praten. 'Waar is je mobiel, Pip?' vraagt Beer. Pip denkt na. 'In mijn rugzak, beneden.' 'Chips,' zeg ik. 'Schijf op, ik wil er ook bij.' 'Het bed is al vol,' moppert Beer. 'En waar moet ik dan slapen?' 'Het gaat best,' zegt Pip. 'Ik ga wel omgekeerd liggen, met mijn hoofd aan het voeteneinde.' Hij trekt zijn dekbed los en gaat aan de andere kant liggen. 'Dank je wel, Pip,' fluister ik in zijn oor. Dan kruip ik naast Beer, aan de kant van de muur. Zo heeft zij iets meer ruimte. Het bed ligt mudvol. 'Pip, volgens mij heb jij jouw voeten in geen drie jaar meer gewassen,' zegt Beer. Ik kietel hem onder zijn tenen. 'Niet doen!' gilt Pip en trekt zijn benen op. 'ssssjt,' zeg ik. 'Stil anders horen ze ons nog!' We verstijven. Ik spits mijn oren, maar ik hoor niks. 'Wat als ze nou hiernaartoe komen?' piept Pip. Zijn tenen wriemelen zenuwachtig naast mijn gezicht. 'Ik ben bang, Sam.' Ik ben ook bang, al probeer ik het iet te laten merken. 'We kunnen proberen te vluchten,' fluistert Beer. 'Ga eens uit het raam kijken of dat kan, Sam.' 'Doe het zelf,' zeg ik. Beer kijkt me smekend aan. Ik zucht, kruip uit bed en sluip naar het raam. De zwanen slapen, met hun kop in hun veren, vredig dobberend op het donkergroene water. Heb ik niet eens gehoord dat zwanen goede waakdieren zijn? Of waren dat ganzen? Als de ganzen slapen, dat is er toch niemand beneden? Ik voel mijn moed door dez gedachte een beetje terugkomen. Het is onmogelijk om vanuit dit raam naar beneden te klimmen. Ik loop zachtjes naar de deur en leg mijn oor ertegenaan. Doodse stilte. Dan schrik ik. 'Kwaaak!'klinkt het hard vanaf de gang. Ik proest het uit. 'Beer, ik denk dat ik weet wat je gehoord hebt!' Ik draai de sleutel om en doe de deur op een kiertje open. Een grote kikker kijkt me met bolle ogen aan. 'Kwaaak!' doet hij nog een keer. Ik doe gauw de deur dicht, voordat hij naar binnenspringt. Beer en Pip zitten rechtop in bed, met het dekbed opgetrokken tot aan hun kin. 'Zullen we nu naar ons eigen bed gaan, bange Beertje?' 'Nee, ik blijf hier.' Ik zucht. 'Dan blijf ik ook hier. Allemaal eruit!' 'Waarom?' vraagt Beer verontwaardigd. 'Ik heb geen zin om oog in oog met een skelet te slapen.' mopperend kruipen Beer en Pip eruit. Ik schuif het bed naar het stuk waar de drie kinderen dansen in het maanlicht. We worstelen er weer in. 'Als sardientjes in een blikje,' Moppert Beer. 'Als een drieling in de buik van hun moeder,' fluister ik. Ik kan me nauwelijks bewegen. Als ik het wel doe, bewegen de andere twee mee. Ik voel hun warme armen, benen en buiken. Het voelt veilig en vertrouwd. 'Hoe zou het met papa zijn,' vraagt Pip. 'Zou het goed of kwaad zijn wat er in zijn hoofd zit?' Dat is waar we alle drie de hele tijd aan denken, maar waar we niet over durven praten. Het is te eng. 'Het gaat vast goed,' zeg ik. 'Zullen we een verhaal vertellen?' 'Goed idee,' zegt Beer. 'Dat leidt ons af. Een sprookje, maar dan anders, goed?' 'Ok,' fluister ik. 'Als Pip zijn grote teen uit mijn neus haalt. De volgorde is SamBeerPip.' Ik draai mijn gezicht naar het bos. 'Dit is het verhaal van de kikkerkoning. Er waren eens drie koningskinderen die met een gouden bal aan het spelen waren... 'Beer gaat verder: 'De bal vloog over de muur van de paleistuin en rolde de straat op. De kinderen klommen op de muur, verder durfden ze niet, want dat had de koning hun steng verboden.' 'Er kwam toevallig net een grote gele vuilniswagen voorbij,' zegt Pip. 'Hij remde vlak voor de gouden bal. Er stapte een vuilnisvrouw uit. "Wat krijg ik als ik jullie je bal teruggeef?" vroeg ze' 'Het kleinste koningskind zei: "Je krijgt niks, vuilnisvrouw. Ik haal hem zelf wel,"' zeg ik. Beer knijpt me in mijn arm en gaat snel verder: 'En het tweede koningskind zei: "Nee zus, dat mag je niet, anders hakt onze vader je hoofd eraf. Vuilnisvrouw, als je hem haalt, krijg je goud en juwelen enne... voor de rest van je leven gratis snoep."' 'Duh!' ik rol met mijn ogen. 'De vuilnisvrouw keek de drie koningskinderen aan en zei: "Nee, ik wil jullie snoep en jullie goud en juwelen niet, ik wil jullie vriendschap,"' fluistert Pip. Ik kreun en ga verder: "'Ik geloof er niks van," zei het kleinste koningskind. "Waarom zou je onze vriendschap liever willen dan gratis snoep?"' 'Kwaaak,' klinkt het op de gang. 'Hij wil naar binnen,' gniffelt Beer. 'Hij wil bij ons in bed.' 'Gezellig,' zeg ik. 'Hoe meer zielen, hoe meer vreugde.' Pip snuft. Ik knijp in zijn grote teen. 'Hé, wat is er nou?' Pip houdt zijn tenen stijf, alsof het zijn mond is die niks wil zeggen. Grappig, nooit geweten dat er ook tenentaal bestaat. 'Nou, zeg het, anders bijt ik in je voet.' 'Zijn wij niet de moeite waard om vrienden mee te zijn?' vraagt Pip in een klein stemmetje. De maan schuift achter een wolk, zodat het net lijkt alsof iemand het licht uitdoet. 'Natuurlijk wel,' zegt Beer. 'Laten we nu maar gaan slapen.'
JE LEEST
Het zwanenmeer (maar dan anders)
SonstigesIk zal ons eerst maar eens even voorstellen, anders snap je er niks van. Wij zijn namelijk geen gewoon gezin. Om te beginnen: ik ben twaalf. 'Ja, duh, is dat zo bijzonder?' Nee, maar mijn zus is ook twaalf. 'O, een tweeling, wat leuk!' En mijn broer...