Ik plak het gele briefje op zijn beeldscherm. Papa staat onder de douch. Hij heeft de gedichten met punaises aan de muur geprikt. Het is een raadsel waar ze vandaan komen. Het lijkt net alsof ze met ons te maken hebben, maar dat kan helemaal niet. Ik staar naar buiten. Wat moeten we nou met pip doen? Kindertjes platslaan is geen oplossing. Van school veranderen heeft ook geen zin. Pip heeft al op een andere school gezeten. Nadat hij overgestapt was, gebeurde weer precies het zelfde. Zijn laatste rapport was heel slecht. Papa zou op school moeten gaan praten. En Pip zou moeten leren meer van zich af te bijten. Ik weet hoe ze hem op school noemen. Niet Pip, maar Piepje. Misschien zou hij op karate moeten of zo. Maar dat wil hij vast niet. Ik weet dat hij graag op ballet zou willen, maar dat durft hij niet te zeggen. Het zwanenmeer van Tsjaikoski draait hij helemaal grijs. Ik heb hem eens een keer zien dansen toen hij dacht dat hij alleen was. Het was heel mooi en sierlijk. Er is een plek op zijn muur, in het Lichte Bos, waar twee meisjes en een jongen dansen in het maanlicht. Ze lijken op ons. Dat vind ik het mooiste gedeelte van de schildering. Als ik ernaar kijk, word ik blij. Ik voel me toch al een stuk beter dan gisteren, ook al zijn de problemen nog niet opgelost. We hebben er in ieder geval over gepraat. Iedereen gaat zijn best doen. Ik hoef niet meer alles alleen te doen. Toen ik vanochtend beneden kwam, hadden Pip en Beer de afwas al gedaan. Een wereldwonder. En Beer had Pips haar verder geknipt. Gelukkig dat hij zo'n dikke bos krullen heeft, dan zie je tenminste niet dat het ongelijk is. In ieder geval ziet het er een stuk jongensachtiger uit. Vanmiddag ben ik na het zesde uit. Ik ga lekker op de fiets de stad in. Mezelf verwennen. Samen met PP. Alles wordt anders.
Als ik 's middags de bocht van onze straat omzwier, fluitend en zwaarbeladen met tassen, staat mijn hart opeens stil van schrik. Er staat een ziekenauto voor onze poort. En een vuilnisauto voor onze poort. En een politiewagen. En een heleboel mensen. Ik krijg een vreselijk voorgevoel. Ik rem piepend af, gooi mijn tassen op de grond en duw mensen weg. Er wordt net een brancard de auto in geschoven door mannen in witte jassen. 'Neeeee!' gil ik. Ik duw de twee vuilnismannen die ervoor staan opzij. Het is papa die op de brancard ligt. Er zit bloed op zijn hoofd en zijn ogen zijn dicht. Hij ziet spierwit. Het eerste dat door mijn hoofd flitst is: mijn schuld! Mijn schuld! Ik heb hem gevraagd de vuilnisbakken buiten te zetten. Het is mijn schuld! 'Papa! Papa!' Ik probeer bij hem te komen maar hij ligt al in de ambulance. Een van de vuilnismannen houdt me tegen. Hij slaat zijn arm om me heen. 'Rustig maar, meisje,' zegt ze. 'Je vader is nier dood.' Het is geen mannenstem, maar een vrouwenstem. De vuilnisman is een vuilnisvrouw. Ik ruk me los. 'Papa!' gil ik weer. De witgeklede mannen doen de deur van de ambulance voor mijn neus dicht. Een agent komt naar me toe en pakt me bij mijn schouder. 'Is dat je vader?' vraagt hij. 'Ja, en ik wil mee! Stop!' 'Dat lijkt me beter van niet,' zegt de politieagent. 'Jawel! Ik moet mee! Wat heeft hij? De ambulance rijdt met gillende sirene weg. Ik heb het gevoel dat ik in een nachtmerrie zit en knijp heel hard in mijn arm. Ik ben gewoon wakker. Dit gebeurd echt. 'Woon je daar?' De politieagent knikt naar ons huis. 'Ja,' zeg ik. Er dringt iets anders tot me door. Hij mag de rommel in ons huis niet zien, want dan gaat hij vragen stellen. 'Is je moeder thuis?' 'Nee... Ja... nee,' stotter ik. 'Nog niet...' 'Kom, we gaan even naar binnen, daar is het rustiger. Misschien wilt u ook even met mij meegaan,' zegt hij tegen de vuilnisvrouw. 'Mijn collega ook?' De politieman denkt even na. 'Laat uw collega maar verder gaan met zijn werk.' De agent loopt voor me uit, de oprijlaan op. Mijn benen zijn van kauwgom en ik tril helemaal. Ik kan niet goed nadenken. Maar ik moet. Ik moet mijn hersenen bij elkaar houden. Als ik omkijk, zie ik mensen druk tegen elkaar praten. Ze wijzen steeds naar mij en naar iets op straat. Twee omgevallen vuilnisbakken. Er ligt overal rommel. En er ligt bloed op de stoep. Papa's bloed.
JE LEEST
Het zwanenmeer (maar dan anders)
RandomIk zal ons eerst maar eens even voorstellen, anders snap je er niks van. Wij zijn namelijk geen gewoon gezin. Om te beginnen: ik ben twaalf. 'Ja, duh, is dat zo bijzonder?' Nee, maar mijn zus is ook twaalf. 'O, een tweeling, wat leuk!' En mijn broer...