Luanna

23 1 6
                                    

Op mijn tenen loop ik voorzichtig de trap af. Wanneer ik beneden kom, zie ik dat er nog niemand is. De kamer is donker en muisstil. Voor het eerst kijk ik pas echt om me heen en bekijk het huis goed. Gisteravond heb ik niet echt uitgebreid om me heen gekeken, omdat toen alle paniek en angst mijn lichaam hadden overgenomen. Nu bekijk ik alles aandachtig en neem ik elk detail in me op. De muren zijn versierd met lichtgeel oud behang. Voor de rest staan er drie vloekende blauwe oude meubels: een bank en twee stoelen.  Een houten tafel staat tussen de drie meubels in.
Wanneer ik naar de kledingwinkel links van het huis loop, zie ik dat er 10 prachtige  jurken op de naaitafel liggen. Ik strijk met mijn hand erlangs en voel de zachte aanraking van het zijden met mijn hand. Naast de 10 jurken liggen 10 ontwerpen waarop in grote sierlijke letters woorden zijn geschreven. Ik herken de L van Luanna en de P van Pascalle. Voorzichtig pak ik één van de jurken op waar de L bij staat. Ik loop naar het kleedhokje in de winkel en trek de jurk. Hij past precies. Ik voel hoe de prachtige amberkleurige stof soepel met mijn lichaam mee beweegt. De jurk loopt beneden wijd uit en strijkt over de grond bij elke stap die ik zet. Mouwtjes tot aan mijn elle boog zorgen ervoor dat de jurk op mijn lichaam blijft zitten en een gouden lint rond mijn middel maakt de jurk af.
Ik loop door de hal naar het huis terug en kijk in de spiegel. Mijn gezicht zit onder de zwarte strepen en vuil en mijn haar steekt alle kanten op. Met de borstel op het salontafeltje voor de spiegel fatsoeneer ik mijn haar, totdat het netjes om mijn schouders en gezicht valt. Ik bind het in een staart met een blauw lint dat ik altijd om mijn pols draag.
In de keuken maak ik mijn gezicht schoon met behulp van een doekje en wat water. Wanneer ik weer in de spiegel kijk, herken ik mezelf haast niet meer. Mijn haar zit netjes in een hoge paardenstaart met twee eigenwijze loshangende plukjes haar langs mijn gezicht. Mijn gezicht ziet er, zo zonder de zwarte vegen en al het straatvuil, erg leeg uit. Mijn wangen zijn zacht roze gekleurd en mijn tanden zijn, gelukkig, nog steeds wit na al die tijd zonder tandenpoetsen en persoonlijke hygiëne. Mijn haar wordt verlicht door het zonlicht, dat door het raam naar binnen schijnt, en lijkt haast wel de gehele ruimte te verlichten. Mijn zachtblauwe ogen lijken precies op die van mijn moeder en het beeld van mijn moeders ogen die me een goede nachtrust wenst, zweeft voor mijn ogen en plaagt mijn geest.
Met een kleine glimlach rond mijn mond kijk ik uit het raam die uitkijk biedt op de markt, waar oplichters hun koopwaren proberen te verkopen. Mensen lopen zorgeloos rond met hun koffertjes, rennend langs alle bedelende wezen om de trein te halen. Aan de stand van de zon te zien is het nog vroeg in de ochtend en wordt het een zonnige dag vandaag.
Mijn blik valt op een kleine jongenswees die wordt weggetrokken van een oudere jongen en in een klein zwart busje wordt gestopt. Mijn instinct neemt het van me over en ik ren naar het busje. De kleine jongen is in alle wanhoop begonnen met huilen en schreeuwen, maar iedereen om hem heen negeert hem. Alleen die oudere jongen probeert hem te bereiken, maar wordt tegengehouden door de langs rennende mensen.
Ik baan me een weg door de mensenmassa en bereik uiteindelijk net op tijd het busje en de wezen. Ik strek mijn hand uit naar de kleine jongen en hij pakt hem wanhopig vast. Met alle kracht die ik in me heb probeer ik de kleine wees, met zijn piekende rode haartjes en donkergroene ogen, naar me toe te trekken, weg van het zwarte busje, maar tevergeefs. De mannen die de kleine wees proberen mee te nemen krijgen me algauw in het oog. De groep verdeeld zich in tweeën en een deel van de groep loopt dreigend op me af. Enge, gulzige grimassen spelen rondom hun lippen en angstig kijk ik om me heen. Mijn instinct zegt me om weg te rennen, maar ik weiger de kleine wees los te laten en hem mee te laten nemen door deze enge mannen. Steviger pak ik het handje van de kleine wees vast en verzet geen stap, terwijl de mannen steeds dichterbij me komen.
Het kleine weesje pakt mijn hand ook steviger vast en smeekt me met zijn ogen hem niet los te laten. 'Ik zal je niet laten gaan. Het zal allemaal goed komen, maak je maar geen zorgen.' Fluister ik in de richting van de jongen, maar hij lijkt me niet te horen. In paniek probeert hij zich los te worstelen van de mannen die hem vasthouden, maar tevergeefs. De jongen wordt van me losgerukt en meegenomen door de mannen. In paniek ren ik naar de krijsende kleine wees en merk dat iedereen ons aanstaart, maar niks doet.
Ik kan niet aanzien hoe de kleine wees wordt meegenomen en begin te schreeuwen: 'Sta daar niet zo! Doe iets! Anders sterft hij!' In paniek weet ik mezelf tot aan het zwarte busje te loodsen en sta nu naast de mannen die de kleine wees de bus in proberen te duwen. Ik schop en sla tegen de mannen aan, maar wordt vastgehouden door de twee andere mannen. Ze trekken me naar achteren, en met tranen in mijn ogen zie ik hoe het gat tussen mij en de jongen steeds groter wordt. Ik kijk naar de oudere jongens wees en zie hoe hij naar de kleine wees schreeuwt: 'Julian! Verzet je! Kom terug!' Wanhopig zakt hij op zijn knieën op de grond.
Wanneer ik achter me kijk, zie ik hoe de twee mannen me richting een wit busje duwen. Met al mijn kracht die ik in me heb  probeer ik me los te trekken van de mannen, maar ze zijn te sterk en weigeren me los te laten. Ik weet dat als ik straks in dat busje terecht zal komen, deze mensenhandelaars me zullen verkopen op de zwarte markt en ik Pascalle nooit meer terug zal zien. De kleine wees zal hetzelfde lot tegemoet gaan.
De kleine wees wordt het busje in geduwd en de deuren worden gesloten. Het busje rijdt weg en een snik verlaat mijn mond. Ik heb gefaald. De jongen is meegenomen en er is nu niks meer dat ik voor hem kan doen.
Ik word ook een busje ingeduwd en zie hoe de deuren dichtschuiven en me zo dus opsluiten in het busje. Omstanders kijken me door het geblindeerde glas aan, maar niemand doet iets. Ik zie hoe de mannen weer achter het stuur gaan zitten en weet dat alles nu verloren is. Wanhopig ga ik met mijn rug tegen de muren van het busje aanzitten, met mijn armen om mijn knieën heen geslagen en mijn hoofd die daarop rust. Ik voel hoe het busje langzaam in beweging komt en weet dat mij een genadeloos leven staat te wachten, vol met gulzige blikken die heel mijn lichaam verkennen. Handen die mijn lichaam op allerlei plekken strelen, zonder mijn toestemming.
Ik kijk door het achterraampje heen en zie hoe de menigte steeds kleiner wordt. Het zicht wordt troebel door mijn tranen, maar ik blijf kijken door het raampje. Hopend dat ik dan toch nog gered zal worden, maar iedereen loopt weg en gaat door met waar hij of zij mee bezig was.
Net wanneer ik echt alle hoop heb opgegeven zie ik hoe een jongen met lichtbruin haar en rode sproeten richting het busje rent. Het is James! Wanhopig probeer ik de deur open te krijgen, maar het lukt me niet. Ik speur heel het busje af, opzoek naar iets scherps om de deur mee te forceren, maar vindt niks. James blijft het busje achtervolgen, maar houdt uiteindelijk halt. Hij pakt een voorwerp achter zijn rug vandaan en wanneer ik goed kijk zie ik dat het een geweer is. Ik druk me zover mogelijk tegen de zijkant van het busje aan, hopend dat ik niet geraakt wordt, en wacht op het schot. Ik zie hoe James klaar gaat staan en richt. Wanneer hij de eerste kogel lost, is deze finaal mis. Gefrustreerd gaat hij nog beter staan en concentreert zich nog dieper dan dat hij eerst deed. Met mijn ogen dicht wacht ik op het schot en deze keer schiet James wel raak. Het slot, die de deuren van het busje dicht hielden, springt kapot en de deuren vliegen open. Ik ga klaarstaan voor de sprong, maar merk dat we te hard gaan. Als ik nu zou springen zou er geen enkele mogelijkheid zijn, dat ik het zal overleven.
De bestuurders van het busje, en tevens mijn ontvoerders, kijken in paniek achterom. Eén van de ontvoerders komt gewapend naar me toe gelopen, maar struikelt onderweg een paar keer over wat los liggende balletjes op de bodem van het busje.
Dit is mijn laatste kans. Ik zal nu moeten springen, anders is alles voorbij. Ik kijk in paniek hoe de ontvoerder weer op probeert te krabbelen en ga snel klaar staan. Met een brok in mijn keel kijk ik naar de weg onder me en maak me klaar voor de sprong. Ik zet mijn benen schrap en spring uit het busje. Ik voel hoe de hand van de ontvoerder langs mijn arm strijkt en zie hoe een kogel hem raakt. De ontvoerder valt in een plasje bloed uit het busje, dood neer. James heeft hem neergeschoten.
Met een klap val ik op de grond en zie hoe het busje wegrijdt, zonder te stoppen. James komt op me afgerend en moeizaam sta ik op. 'Luanna is alles goed met je?! Wat dacht jij in hemelsnaam te doen!? Je beseft je dat je wel dood had kunnen zijn?! Dat besef je je toch?!' Ik sla mijn arm om mijn ribbenkast heen en buig ietsjes naar voren. Ik spuug een klodder bloed op de grond en strijk met mijn hand door mijn haar heen. 'Dank je dat je me gered hebt.' Zeg ik terwijl ik naar hem toe strompel. Algauw ondersteund hij me en lopen we samen terug naar het dorpje en haar inwoners. Na een paar minuten stilte, doorbreekt James die: 'Als je weer eens zin in een avontuur hebt, zou je me dat dan de volgende keer even willen zeggen? Dan gooi ik je meteen uit een busje of van een brug af. Dat scheelt weer wat tijd.' Samen lachend lopen we terug naar de kledingwinkel en zijn bijbehorende huis.
Wanneer we door de groene deur heen stappen, zie ik Michael ijsberend door de woonkamer heen lopen. Zodra hij ons ziet stormt hij meteen op ons af. 'Wat is er in hemelsnaam gebeurd?' zegt hij terwijl hij mijn gezicht in zijn handen neemt. Hij scant elk plekje van mijn hoofd en stopt bij mijn pijnlijk kloppende lip. Dan loopt hij richting de keuken en komt terug met een verbanddoos. 'Niet nodig.' zeg ik, terwijl ik op de bank ga zitten. 'Met mij gaat alles oké, afgezonderd van een paar schaafplekken en wat gekneusde ribben heb ik niks.' Lachend kijk ik hem aan en hij lacht hoofdschuddend terug. 'Het is dankzij je broer dat ik niet ben meegenomen door die mensenhandelaars.' Zeg ik kijkend naar James. Hij geeft me een standvastige blik terug die één en al waarschuwing is en zegt dat ik nooit meer zoiets moet doen.  Hij behandelt me als zijn zusje en dat vind ik eigenlijk wel leuk.
'Ik trek even iets anders aan en dan kan ik jullie helpen in de winkel.' Zeg ik terwijl ik opsta en met die woorden is het gesprek afgelopen, de komende vragen en dit alles achter ons gelaten.

LuannaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu