Hoofdstuk 7

326 30 3
                                    

'Wie lijkt er op mij?' hoor ik hem zeggen. Alleen die stem al is voldoende om mij woedend te maken. Ik draai me om, pak hem bij zijn arm en sleur hem mee door de menigte, de deur door en de hal in. Daar aangekomen duw ik hem tegen de muur en vraag: 'hoeveel lef heb jij, dat je het nog durft om met mij te praten?'
'W-w-waarom niet?' stottert hij.
'Heb ik het dan nog niet duidelijk genoeg gemaakt voor je?' snauw ik
'W-w-wat?' Angstig kijkt hij mij aan.
'Rot op uit mijn leven, want je hebt hem al een keer verpest en dat laat ik je niet nog een keer doen!' schreeuw ik nu zo hard als ik kan, recht in zijn gezicht.
'W-w-waarom verpest?' vraagt hij. Zijn ogen zijn groot en zijn bril hangt scheef op zijn neus.
'Omdat...,' Ik zucht even dramatsich voordat ik wat rustiger verder ga, 'omdat jij mijn eerste kus gestolen hebt. Die ik had bewaard voor iemand anders. Dus je gaat nu weg en ik wil je nooit meer zien, of het loopt niet goed met je af. En ik meen dit serieus! Heb je dat begrepen?' Ik kijk zo dreigend mogelijk en volgens mij werkt het, want zijn ogen worden nog groter en hij draait zijn hoofd weg. Ik pak zijn hoofd en draai dat ruw weer terug zodat hij mij wel aan moet kijken.
'Heb. Je. Dat. Begrepen?!' vraag ik nog een keer. Hij probeert te knikken.
'Ik hoor je niet!' zeur ik.
'Ja, ik heb het begrepen.' zegt hij toonloos.
'Mooi!' ik laat hem los en zet een stap naar achteren.
'Ga dan!'
Ik hoef het geen twee keer te zeggen. Hij rent ervandoor en verdwijnt om de hoek.
'Lafaard!' schreeuw ik hem na.
Dan ga ik weer terug naar de woonkamer.

Gelijk bij binnenkomst staat Hannah al op me te wachten.
'En? Is hij dood?' vraagt ze met een grijns.
'Nog net niet,' antwoord ik ook grijnzend en loop dan richting Damian en Alissa. Nu ik dat gedoe met Jasper heb afgehandeld kan ik hun twee veel beter verdragen. Dat had ik alleen beter niet kunnen doen, want mijn blik zoemt gelijk weer in op de hand van Damian die om de middel van Alissa heen ligt. Opnieuw stroomt er een vreemd soort energie door mijn lichaam. Mijn blikveld wordt wazig en de randjes worden rood. Wat is dit? Wat gebeurt er met me? Alle geluiden verstommen. Ik hoor alleen nog maar het gebonk van mijn hart. Wacht eens! Volgens mij is dat het hart van Damian dat ik hoor. Een ader in zijn hand klopt precies in hetzelfde ritme. Dat ik dat kan zien is al raar, maar dat ik ook nog zijn hart hoor is helemáál niet te bevatten. Mijn hoofd stroomt over van de vragen en gedachtes. Wanhopig probeer ik voor de tweede keer vandaag mijn blik af te wenden. Met alle wilskracht die ik in me heb wend ik hem af. Alles om me heen wordt weer helder en het geluid komt twee keer zo hard als eerst weer terug. Ik hoor nu het gebonk van honderden harten die door elkaar heen bonken. Het lijkt wel alsof iedereen schreeuwt, terwijl ze waarschijnlijk gewoon praten.
'Hannah? Wat gebeurt er, wat...? Hoe...?'
Verder kom ik niet want Hannah onderbreekt me.
'Waarom gebeurt er iets? Er gebeurt helemaal niks. Wat is er?'
'Maar, maar...' De druk op mijn oren word me teveel en ik vlucht weg de deur door, de gang op, het raam uit en uiteindelijk het dak op.

Als ik op het dak ben keert de rust eindelijk weer terug. Het geluid om me heen klinkt weer normaal en ik hoor geen honderden harten meer die door elkaar heen bonken. Mijn ogen zoemen niet meer in op de raarste dingen en ik zie alles weer scherp. Mijn ademhaling gaat nog veel te snel. Ik voel mijn hart nog bonken in mijn keel. Ik hoor wel nog vaag de muziek die uit het openstaande raam van de woonkamer komt. Wat was dat? Dat is de vraag die door mijn hoofd spookt. In gedachten zet ik alles op een rijtje:

Ik zoemde in op de hand van Damian en alles werd vaag. De randjes van mijn blikveld werden rood en al het geluid spoelde weg behalve het kloppen van het hart van Damian. Toen ik mijn blik afwende werd alles weer normaal en toen kwam het geluid twee keer zo hard terug. Alles kon ik horen. Letterlijk alles! Het was gewoon echt raar.

Ik haal diep adem en mijn hartslag krijgt langzaam een beetje een normaal ritme. Als ik om me heen kijk merk ik dat het al donker begint te worden. Ik besluit om weer terug te gaan om te eten en daarna weer hier naartoe te komen om te genieten van de sterren die 's nachtst hopelijk zullen stralen.

'Waar was jij?' vraagt Hannah als ik aan kom in de eetzaal.
'Op het dak.' antwoord ik naar waarheid.
'Alweer? Wat doe je elke keer daar op dat dak? Een ontsnappingspoging voorberijden?'
Ik moet lachen en schud met mijn hoofd.
'Neehee, op het dak is het gewoon... Het is daar rustig. Ik kan er alleen zijn en er gebeuren de laatste tijd, nou ja... Vreemde dingen. En dat is gewoon een beetje verwarrend. Sorry!' Ik haal mijn schouders op. Met mijn hand strijk ik even over het heft van mijn dolk om er zeker van te zijn dat hij er nog is.
'Ow,' antwoord Hannah. Meer ook niet. Ze zal het waarschijnlijk niet snappen. Ik onderdruk de neiging om mijn haar in een staart te binden pak mijn vork en mes en begin aan de peentjes en erwtjes die op het bord liggen. De aardappels eet ik ook op maar de vlees met het jus laat ik links liggen.

Als we klaar zijn met eten lopen we weer terug naar de slaapzaal, alleen dit keer niet via de route die we normaal nemen, maar met een omweg om de jongens zaal te vermijden. Hannah zegt dat we daar beter niet kunnen komen als er een feestje is geweest. Zeker niet als er stiekem drank is geschonken, wat dus blijkbaar is gebeurd. Je kan nooit weten wat de jongens allemaal met je uit willen halen als ze dronken zijn. Zelf denk ik dat ik ze makkelijk aan kan, maar ik loop toch maar met haar mee. Onderweg komen we langs twee opvallende, grote, eikenhouten deuren. De deuren trekken mijn aandacht, hoewel ze precies hetzelfde zijn als alle andere deuren in dit weeshuis. Ik blijf staan voor de deuren en vraag me af wat er achter deze deuren zit. Hannah botst tegen mij op en schreeuwt in mijn oor: 'Auw! Kun je niet uitkijken!' En dan zachter: 'Waarom sta je stil?'
Ik reageer niet maar blijf naar de deuren kijken. Nieuwsgierig geworden zet ik er een stap naartoe en de drang om te kijken wat er achter te vinden is wordt nog sterker.
'Wat doe je?' vraagt Hannah nu verbaasd. Ik antwoord nog steeds niet.
'Hallo! Aarde aan Rana!' een hand zwiept heen en weer voor mijn gezicht en ik knipper met mijn ogen.
'Wat is er achter deze deuren?' vraag ik zonder Hannah aan te kijken.
'De bibliotheek, hoezo?' ze komt nu voor mijn neus staan en beneemt me het zicht op de deuren. Gelijk is de drang om te kijken verdwenen en ik knipper wild met mijn ogen.
'Hoezoohoo?' vraagt Hannah nog een keer. Geïrriteerd slaat ze haar armen over elkaar en met haar hoofd scheef kijkt ze me aan.
'Ooh, niks, gewoon zomaar!' antwoord ik snel.
'Jaja, gewoon zomaar! Kom op Rana, maak dat de kat wijs! Serieus! Je staat als een halve gare naar die deuren te kijken. Je reageert nergens meer op en ik moet verdikkie bijna je mond afvegen omdat het kwijl van je kin afdruipt en jij zegt: ooh gewoon zomaar? Kom op zeg!' woest smijt ze haar armen in de lucht en loopt met ferme stappen weg. 'Gewoon zomaar...' mompelt ze nog.
Ik haal mijn schouders op, werp nog een blik op de deuren en slof dan achter haar aan.

Met mijn rug tegen de schoorsteen en mijn blik op de prachtige sterren boven mijn hoofd, voel ik dat ik moe ben. Ik moet moeite doen mijn ogen open te houden en mijn hoofd is zwaar geworden van de lange dag. Op dit moment zou ik het liefst op zacht mos gaan liggen en met mijn oren gespitst op gevaar in slaap vallen bij een knetterend kampvuur, weer wakker worden door het gesnurk van Rigel en dromen over een gelukzalig leven samen met Castor. Zo zou het gegaan zijn in mijn oude leven, maar mijn nieuwe leven is hier en nu en erg verwarrend. Ik richt mijn gedachten op de gebeurtenissen van de dag en besluit dat het wel mooi is geweest.

Ik sta op om weer terug te gaan naar de meidenzaal als ik in de verte tussen de bomen wéér lichtjes zie bewegen. Groene, blauwe en witte, bijna grijzige lichtjes. Ik knijp mijn ogen samen om meer te kunnen zien, maar het is te donker om nog echt dingen te kunnen onderscheiden. Wel zie ik vage schaduwen op de grond. Menselijke schaduwen. Opeens schijnt een paar blauwe lichtjes mijn kant op. Ik zie ze heen en weer flitsen en dan gaat alles uit. Alle lichtjes zijn plotseling verdwenen, alsof ze van mij zijn geschrokken. Alsof de lichtjes niet lichtjes op zichzelf zijn, maar alsof ze horen bij een ding of persoon. Mijn ademhaling stijgt en mijn hart bonkt in mijn keel. Kan deze dag nog raarder?

Without MagicWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu