Hoofdstuk 14

206 18 2
                                    

De week die volgt besteed ik vooral met David in de trainingszaal. Elke keer verbaas ik me weer over mijn reflexen, mijn snelheid en het effect dat de geur van het bloed op me heeft.

Het wordt al wel wat makkelijker maar ik ben er nog lang niet. Tijdens de trainingen werp ik af en toe een blik op David. Hij heeft altijd een hele serieuze uitdrukking op zijn gezicht maar tijdens de laatste paar trainingen is me opgevallen dat de uitdrukking meer begint te lijken op bezorgdheid en met elke dag wordt het duidelijker zichtbaar.

Als ik vrijdagavond na het douchen de kamer inloop, zie ik hem op de bank zitten met dezelfde uitdrukking. Hij hoorde me blijkbaar niet aankomen want zodra ik zachtjes naast hem kom zitten, schrikt hij op uit zijn gedachten en herstelt zich snel.

Hij kijkt op maar zegt niks.

'Ga je me nog vertellen wat er aan de hand is?'

'Er is niks aan de hand.'

Je hoort duidelijk in zijn stem dat hij niet eerlijk tegen me is.

'Je kunt slecht liegen, David.'

Hij kijkt me een beetje schuldig aan en zegt: 'Maak je maar geen zorgen, Emily. Het is niks.'

Hij wil opstaan maar ik grijp hem bij zijn arm en houd hem tegen. Ik grijp zijn arm met zo'n kracht vast dat ik er van schrik en David zo te zien ook.

'Sorry',' zeg ik.

David laat zich weer op de bank zakken.

'Je kunt me best zeggen dat ik me geen zorgen moet maken maar ik kan er niks aan doen dat ik me wel zorgen maak. Het is me opgevallen dat je hetzelfde kijkt tijdens de trainingen. Heeft het soms iets met mij te maken?' 

'Emily, maak je nou alsjeblieft geen zorgen.'

'Maar dat doe ik wel!' roep ik.

Hij kijkt van me weg en is zo te zien niet van plan om me iets te vertellen. Ik adem een keer diep in en uit en leg mijn hand dan lichtjes op zijn arm.

'David, als het iets met mij te maken heeft, heb ik het recht om het te weten', zeg ik, rustig nu.

Nu kijkt hij me wel weer aan. Hij zucht verslagen.

'Je hebt gelijk. Het spijt me.'

Ik haal mijn hand van zijn arm af en ga in een kleermakerszit zitten.

'Nou vertel op. Wat is er aan de hand?'

'Ik zal het je vertellen maar, alsjeblieft, maak je er straks niet te druk over.' 

'Sorry David, dat kan ik je niet beloven maar je zult het me alsnog moeten vertellen.'

Hij slaakt nogmaals een diepe zucht en begint dan aan zijn verhaal.

'Er is me veel opgevallen tijdens de trainingen. Bijvoorbeeld dat je sneller bent dan elke andere vampier die ik ooit heb gezien en geloof me, ik heb er veel gezien. Ook is je reuk, volgens mij, veel sterker dan normaal want je vangt de geur van het bloed meestal veel, en dan bedoel ik ook echt véél, eerder op dan ik. Je hoort het geruis ook eerder. Het wordt voor jou ook al veel makkelijker, je bent er nog lang niet, dat zeg ik niet, maar wat jij, met hulp, in een week hebt bereikt, daar doen de meesten, ook al krijgen ze net als jij hulp, wel anderhalve maand over. En de kracht waarmee je net mijn arm vastpakte, daar hoor jij helemaal niet over te beschikken. Als vampier is het zo, hoe ouder je bent hoe sterker. Maar de kracht die jij gebruikte toen je me vastpakte, dat was ongeveer de kracht van een honderd jaar oude vampier. Ik weet niet hoe het zit met je tast, smaak en zicht zit maar ik durf mijn leven er bijna om te verwedden dat ook die veel beter zijn dan normaal. En je kan gewoon huilen zonder dat je ogen pijn doen.'

Hij kijkt me even aan. 'En je ruikt vreemd.'

'Ik ruik vreemd?'

Ik probeer het nonchalant te laten klinken maar mijn stem piept. Nog even en ik krijg een zenuwinzinking. Als dat tenminste mogelijk is bij vampiers. 

'Ja, je ruikt vreemd. De meeste vampiers ruiken heel neutraal, een beetje naar bloed, maar voor de rest valt er niet zo veel te ruiken. Maar jij, om jou hangt een hele zoete geur. Alsof je een complete bloemenweide met je meeneemt.'

Ik zit maar wat op de bank, staar voor me uit en probeer het allemaal te verwerken. Ik ben raar. David draait zich naar me toe en pakt me voorzichtig bij de schouders.

'Gaat het?'

Ik knik langzaam.

'Kom, help me maar om het eten klaar te maken. Dat zal je gedachten afleiden.'

Ik sta op en loop achter David aan naar de keuken.

Ik probeer me alleen te concentreren op het snijden van de groenten, de geuren die doordringen in mijn neus en het geluid van het mesje die zich een weg baant door de etenswaren. Als mijn gedachten toch dreigen af te dwalen tel ik in gedachten tot tien en ga dan weer verder met mijn ritueeltje.

Tijdens het eten kletst David wat over koetjes en kalfjes om te zorgen dat ik niet te veel ga nadenken. Maar als ik 's avonds naar bed ga is hij er niet meer om tegen me te praten zodat mijn gedachten niet alle kanten uitvliegen. 

Geluidloos stromen de tranen over mijn wangen. Er flitsen dingen door mijn hoofd. Ik ben raar. Ik ben niet normaal. Er is iets mis met me. Misschien word ik ook nog wel gek. Ik probeer de gedachten buiten te sluiten maar het lukt niet.

Ik besef dat ik waarschijnlijk geen slaap zal krijgen vannacht. Dus even later loop ik in mijn badjas naar de kamer.

Ik maak een vuurtje in de schouw en ga op de bank zitten. Ik staar naar de vlammen en probeer er vormen in te ontdekken. Ik concentreer me op de warmte die het uitstraalt. Het helpt. 

Maar na een tijdje verliest het zijn werking en weer beginnen de tranen over mijn wangen te stromen. Dan hoor ik opeens iemand binnenkomen. Ik kijk op en David staat vlakbij.

'Ik dacht al dat ik iets hoorde,' zegt hij.

Ik draai me van hem af in een poging om mijn rare, niet vampierachtige tranen te verbergen. Hij heeft me door en komt bij me zitten.

'Je hoeft ze niet te verbergen. Het is toch helemaal niet erg dat je huilt.'

'Maar wel raar,' zeg ik. 'Ik ben raar.'

Nog steeds draai ik me niet naar hem om. 

'Emily, kijk me eens aan.'

Nu draai ik me naar hem toe maar ik kijk hem niet aan. David legt zijn hand onder mijn kin zodat ik hem wel moet aankijken. Hij strijkt de haren uit mijn gezicht en veegt de tranen van mijn wangen.

 'Je bent niet raar.' 

'Wel waar.' 

Ik ben uitgeput en ik kan niet meer goed overeind zitten. Ik laat me tegen David aanzakken en draai mijn hoofd een beetje zodat ik hem kan aankijken.

Hij legt zijn hand op mijn wang en zegt nogmaals: 'Je bent niet raar.'

Dit keer spreek ik hem niet tegen.

'Je bent niet raar, Emily. Je bent speciaal. En daar is niks mis mee.'        

Living in DarknessWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu