Het waren kleine dingetje geweest. Zacht gefluister, kort gelach en korte blikken. Maar die dingen hadden zich opgestapeld door een routine van pijn en verzwakking van zelfvertrouwen.
Ik durfde mezelf niet in de spiegel te kijken.
Ik bleef mezelf vergelijken.
Ik huilde mezelf in mijn slaap.
Ik gaf mezelf de schuld van alles.
Ik haatte mezelf.
Om eerlijk te zeggen, weet ik niet meer waar het begonnen was. Zo ver als ik me kon herinneren, hoorde ik er niet bij. Ik was dat puzzelstukje dat er nooit bij paste. Het erge was dat ik niet besefte dat ik bij een veel grotere en mooiere puzzel hoorde. En die onwetendheid zorgde voor veel... pijn. Het woord is hier te algemeen voor. Het begon als een continue warmte dat je hebt bij een slecht voorgevoel. Het slechte voorgevoel vormt zich dan tot een ongerustheid. Een angst voor alles om mij heen. Het was geen verdriet meer dat mij bezighield. Het was de angst dat de situatie zich verergerde.
Ik was bang voor de mensheid, bang voor de wereld.
En dit klinkt groots, maar eigenlijk bestond mijn wereld uit mijn klas op de basisschool. Iets wat niet zo abnormaal is op de basisschool. Je wordt immers omringd door je klas vijf dagen per week. Vijf dagen per week zag ik mensen lachen. Vijf dagen per week zag ik de groepjes staan. Vijf dagen per week wist ik dat ik er niet bij hoorde. En waarom? Ik weet het nog steeds niet.
Ik had altijd het gevoel alsof iedereen een handboek had gekregen waarin staat hoe je hoort te zijn, maar ik dat handboek miste.
In groep zeven vonden mijn klasgenoten het normaal om over jongens te praten. Ik zat in mijn hoofd nog bij de elven. In groep acht droegen mijn klasgenoten make-up. Ik vond het maar raar en wilde liever een tomboy zijn.
Ik snapte het gewoon niet.
In de eerste klas kreeg ik de kans om er eindelijk bij te horen. Die kans nam ik dan ook met beide handen aan en liet ik niet meer los. Ik dacht er niet eens over na of Y wel aardig was of niet. Het vreemde was nog, dat het kwam omdat ik verblind was met blijheid. Ik was het stille, onzichtbare meisje. Niemand liep vrijwillig naar me toe.
Eerst verliep alles goed, maar er waren tussendoor kleine dingetjes die me stoorden. Kleine dingetjes die eerst helemaal geen probleem leken te zijn.
Ten eerste vertelde Y haar geheimen niet aan mij, maar noemde ze mij wel haar beste vriendin. Het is een ongeschreven regel om alles te moeten vertellen aan je vrienden, al helemaal beste vriendin, maar blijkbaar zag ze die regel niet.
Ook gebruikte ze al mijn spullen. Alles in mijn etui, was opeens ook haar bezit. Ik had er iets van gezegd, maar Y zei dat ik ook alles van haar mocht pakken. Ze leek maar niet te begrijpen, dat ik dat niet wil.
Ik kwam erachter dat ze dol was op aandacht. Diep van binnen denk ik dat bijna iedereen snakt naar aandacht, maar voor wie en welke soort, is bij iedereen anders. Ik wilde aandacht van vrienden, goede vrienden, van "mijn beste vriendin". Zij wilde aandacht van alles en iedereen. En die gedachte brak mij uiteindelijk, want daardoor spreidden de kleine dingetjes zich uit.
Eerst waren het kleine dingetjes die ze aan anderen vertelde, maar al snel gingen die dingen niet meer over Y zelf. Ze gingen over mij. Dat ze überhaupt over mij roddelde had ik nooit door. In de pauze zaten we gewoon gezellig bij elkaar en deed ze vrolijk.
Ook de dingen die Y van mij afpakte, was niet langer een potlood. Ze nam mijn zelfvertrouwen van mij af, mijn blijheid. Mijn zelfvertrouwen was al laag door de eenzaamheid op de basisschool, maar door haar was het er niet meer. Ze ging ook gewoon verder.
JE LEEST
De Veilige Haven
DiversosWil jij jouw verhaal ook delen, maar durfde je dat hiervoor nooit? Heb je altijd geluisterd, maar nooit gesproken? Het woord is nu aan jou!