Hoofdstuk zeven

45 15 3
                                    

       ''De Magie van het Licht wordt ook wel als ''genezing vanuit het hart'' beschreven. Elke keer als je het wilt gebruiken om iemand anders te genezen, stelt de Magie van het Licht je de vraag: hoe graag wíl je de ander helpen?''
       - Boek Magie van het Licht, bladzijde zeven

       De terugreis duurde deze keer korter dan ik had verwacht. We vertrokken bij een vroege vrijdagochtendzon die nog maar half was opgekomen en kwamen aan toen de zon bijna onderging. De moeder van Anita-Elsa stond ons op te wachten en glimlachte toen ze ons aan de horizon zag verschijnen.

       Vader stond ons al op te wachten bij de zadelplaats. Ook hij moest glimlachen. 'En? Hoe was het?' Vraagt hij terwijl hij Lesauveur van mij overpakt. 'Een grote chaos. Heb je het gehoord, dat van de mantel van de prins?' Vraag ik terwijl ik Anita-Elsa help met afstappen. Tommie staat al op de grond geduldig zijn vacht schoon te maken.

       'Zeker, nadat die stem gestuurd door de Magie van de Lucht door het dorp was geweest ging iedereen naar buiten om met elkaar te praten. Op dit moment weet niemand nog wie de mantel gestolen zou kunnen hebben. De meningen zijn verdeeld.'

       Ik knik en help vader met de paarden af te zadelen en ze in de weide te zetten. Rängri blijft de hele tijd half slapend op mijn schouder zitten en doet zijn best het te laten lijken alsof hij helemaal niet moe is. Gapend loop ik even later het huis binnen dat verlicht word door brandende kaarsen. Moeder trekt mij gelijk in haar knuffel en Max slaat me op mijn schouder waardoor Rängri verontwaardigd van mij afspringt en de trap op rent, richting mijn kamer.

       Het duurt niet lang voordat ik zijn voorbeeld volg en naast Rängri op het bed ga liggen. Ik draai nog een paar keer rond en voel het vertrouwde boek door het matras in mijn rug prikken terwijl ik nadenkend over de mantel van de prins mijn ogen sluit.

       Ik open mijn ogen weer. Het gebouw waarin ik mij bevind ziet er oud en vervallen uit. Het komt me niet bekend voor waardoor ik er zeker van ben dat ik niet meer bij het dorp ben. Maar waar dan?

       Ik zit met mijn rug tegen een stenen muur terwijl voor mij de helft van het gebouw is opengebroken. Er groeien planten naar binnen en aan de lengte van de planten te zien is het gebouw al een tijdje verlaten. Er is geen stenen grond in het gebouw: ik zit op de opgedroogde aarde. Het is donker maar er schijnt een vaag rood licht dat overal vandaan lijkt te komen. Het enige geluid dat ik hoor is mijn eigen langzame ademhaling. Er is geen enkel ander teken van leven te bekennen en ik ga in een traag tempo overeind staan.

       De stilte is overweldigend. Ik krijg de drang om te roepen of er iemand is, maar ik houd me in. Misschien is er wel iets waarvan ik niet wil dat het weet dat ik er ben.

       Ik kijk nog een paar keer om me heen voordat ik een stap naar voren neem. Ik krijg gelijk het onaangename gevoel dat iemand mij aan het bekijken is. Net als ik aanstalten maak om me om te draaien richting de plaats waar volgens mijn gevoel de persoon staat, voel ik een hete adem in mijn nek.

       'Dimitri.'

       Met een gil van de schrik draai ik mezelf om richting het geluid, maar er is niets. Alleen maar rood. Volgens mijn lichaam beweeg ik mijn ogen, maar er blijft alleen maar rood, terwijl de stem die ik totaal niet herken mijn naam in mijn oor blijft fluisteren.

       'Recht voor je. Recht achter je. Zo dichtbij...'

        De stem stopt met mijn naam zeggen en blijft de zin continu in mijn oor fluisteren. Ik probeer mijn handen tegen mijn oren te leggen, maar het is net alsof ik ze niet meer heb. Het enige wat ik nog lijk te kunnen is rood zien en mijn eigen gegil horen.

OnzijdigWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu