Hoofdstuk 9

272 41 18
                                    

Duisternis.

Was het enige wat ik zag op het moment.

Pijn.

Was het enige wat ik voelde terwijl mijn hele lichaam rigide lag tegen de harde, koude vloer.

Bloed.

Voelde ik vloeien bij mijn hoofd en ik wist gewoon dat het bloed was. Het had de juiste temperatuur en geur. Het stonk naar zout, juk.

Ik voelde me:

Gebroken.

Ik wist helemaal niet wat er aan de hand was. Waarom moest dit nu met mij gebeuren? Uitgerekend met mij? Ik probeerde diep in te ademen, maar iets belette mijn mondingang. Gefrustreerd en bang begon ik te hyperventileren. Wat was er aan de hand? Wat gebeurde er?! Angst was nu echt in de meerderheid. Ik kon alleen maar huilen en huilen. Nog nooit heb ik me zo hulpeloos gevoeld. Met alle kracht die ik in me had, probeerde ik mijn ogen te openen en werd begroet door een beeld van een onbekende omgeving. Zonder te hard te panikeren concentreerde ik me op mijn andere lichaamsdelen. Ook al had ik geen gevoel meer in geen enkel deel van mijn lichaam, deed ik veel moeite om ze te laten bewegen. Toen ik dat deed, schoot er een pijn scheut door mijn hele lichaam. Een raar, gedempt geluid echode door de ruimte en ik kon concluderen aan de hand van de echo dat we in een grote, leegstaand gebouw zaten.  En aan de geur te concluderen, zaten we in een oude koolfabriek aan de rand van een rivier. Oké, ik had echt veel te veel Sherlock Holmes gekeken. Toen er plotseling een luid, krassend, pijnlijk geschuif weergalmde in de lege ruimte en mijn lichaam kromp ineen uit pijn. Wat een verschrikkelijk geluid! Maar toen ik voetstappen in de verte hoorde, verstijfde mijn lichaam weer in paniek. Wie was daar? Wat ging hij doen? Was hij degene die me had ontvoerd? Of was hij gewoon een handlanger? Toen de voetstappen dichter en dichterbij kwamen, begon mijn lichaam te rillen uit angst. Wat zou hij met me gaan doen? Wat deed ik hier? Alsjeblieft, iemand kom me redden. Onbewust en onwetend druppelden er kleine tranen van mijn gezicht af op de grond. Toen de voetstappen gestopt waren, hoorde ik een diep gegniffel.

"Kijk nou eens naar je," grinnikte de onbekende figuur en aan zijn stem te horen, was het dezelfde gast die me ontvoerd had. Plotseling voelde ik iets trekken aan mijn hoofd en ik krijste het uit pijn, maar het warm er gedempt geluid uit. De gast begon luid te lachen, alsof het allemaal grappig was. Zieke maniak. "Kijk nou toch eens. Zo zielig," siste hij met giftigheid in zijn stem en smeet mijn gezicht tegen de grond. Pijn schoot door mijn hoofd en ik voelde me lichtjes. De kidnapper lachte maniakaal en gaf me nog een klap in mijn gezicht. Tranen stroomden nu sneller door de pijn en ik was volkomen verloren. Wat moest ik nu doen? Ik kon helemaal niet ontsnappen in deze situatie; er was geen uitweg dat niet inhield om deze gestoorde gast voorbij te gaan. Zielig huilde ik nog harder. Hoe moest ik nu ooit thuis geraken? Zou ik zelf ooit nog thuis geraken? Die gedachten sloeg me in het gezicht als een tsunami van negatieve gedachten. Een heleboel 'wat als' vragen spookten rond in mijn hoofd. Wat als ik dit niet zou overleven? Wat als ik mijn moeder nooit meer zou zien? Wat als nooit meer met mijn nieuwe vrienden zou kunnen lachen? Wat als ik Hakim nooit meer zou kunnen zien? Te veel negatieve gedachten vulden mjn hoofd en bleven steken. Ik was zo diep in mijn gedachten verzonken, dat ik niet eens doorhad dat die kidnapper aan het praten was.

"HEY! LUISTEREN JIJ!" brulde hij en stampte me in mijn romp. Een brandend gevoel schoot door me heen en ik dacht dat het me levend zou verbranden. Een raar geluid vormde zich en weergalmde door de lege ruimte. Het was een verschrikkelijk geluid; het leek op een ree dat werd doodgeschoten. Pas na een ogenblik realiseerde ik me dat het geluid van mij kwam. De pijn was zo ondragelijk en de letterlijke strot in mijn keel irriteerde me zo hard, dat mijn lichaam de pijn maar op een andere manier moest uiten; via dit afschuwelijke geluid. Maar het leek mijn kidnapper niet bang te maken. Nee, het leek hem alleen maar meer te amuseren en aan te moedigen. "Roep maar zoveel je wilt!" riep hij blij uit en het echode door de oude koolfabriek. Een valse, sadistische grijns verscheen op zijn vrij knappe gezicht. Wat? Odette, waar hou jij je nu weer eens mee bezig?! Deze man is een psychopaat, geen knapperd! Ook al zag hij er eigenlijk wel goed uit voor een psychopaat. Bij deze gedachte schudde ik koppig mijn hoofd en schold mezelf binnensmonds uit voor 'idioot', 'debiel', etc. "Niemand kan je horen!" schetterde hij eruit en verwees naar onze omgeving. Een gevoel van angst en misselijkheid woelde door me heen en weer begon ik te hyperventileren. Het was echt gedaan met me. Met een maniakale lach schreed hij van me weg en verdween uit mijn zicht. Na nog een paar seconden het geklets van zijn schoenen tegen de grond aan te horen, hoorde ik dat akelige geschuif weer en dan een luide knal. Toen was alles muisstil. Niets was er te horen; niets. Geen wind, geen druppel water, geen muis of ander knaagdier, niets. Het was verschrikkelijk eng. Nooit gedacht dat ik herrie zou missen, huh. Met slaperige ogen staar ik voor me uit in de duisternis. Nee, niet in slaap vallen Odette; het is niet veilig hier. Maar, ook al met het protest van mijn brein, vielen mijn ogen neer en ik werd omhelsd door de heerlijkheid genaamd slaap.

The Protector (On hold/Editing)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu