HOOFDSTUK 2
In je eentje in je kamer op bed liggen en af en toe je vinger achterin je strot duwen om ziek over te komen, is best leuk. Mijn moeder is de enige die thuis is en zij zit beneden op de bank, met haar tablet op schoot, zoekend naar mogelijke ziektes die ik zou kunnen hebben. Ze maakt zich zorgen, denk ik, wat logisch is, want zij is mijn moeder. En ze houdt van mij.
Bovendien nep-kots ik best vaak in twee uur tijd, gemiddeld vier keer, dus is er voor haar ook reden genoeg om zich zorgen te maken. Het liefste heb ik natuurlijk dat ze zich geen zorgen om me hoeft te maken, maar op dit moment heb ik er alles voor over om zo lang mogelijk thuis te blijven. Echt alles.
Want ik wil Zeds kop niet in de gang, kantine en leslokalen zien en ik wil de ontblote bovenlichamen van mijn klasgenoten niet in de kleedkamer zien zweten en aanspannen en ontspannen en Zeds ogen vervolgens tegenkomen, want ik weet zeker dat hij mij dan in de gaten gaat houden.
En ik ben in de war, huil de helft van de dag, sla af en toe met mijn vuisten hard tegen de muur en rol verdrietig over het vloerkleed op mijn vloer. Het is nu dag twee, drie uur 's middags en mijn moeder denkt inmiddels dat ik gek word. Ik hoor haar af en toe over de krakende houtenvloer van de overloop lopen en haar oor tegen de deur drukken, om te horen of ik al met demonen en geesten spreek. En volgens mij spreek ik niet met demonen en geesten, maar eigenlijk heb ik geen idee.
O god, ik ben zo in de war.
Zelfs Eleanor is bezorgd en zij maakt zich nooit zorgen. Echt nooit. Als ik een van mijn vrienden aan moet wijzen om te bungeejumpen van de Empire State Building, dan zou het sowieso Eleanor zijn. Die kent toch geen angst.
Alleen vandaag wel, hoewel ik het niet zo snel angst zou noemen - maar ze stuurt me wel meerdere berichtjes met de vraag of ik in coma lig, of ik dit weekend me in coma gezopen heb, en of ik ooit nog wel naar school kom, waarop ik antwoord dat ik nog maar zeven dagen heb gemist. Nog maar zeven! Dat is bijna niets, toch?
Het is zeven uur en mijn moeder doet eindelijk mijn kamerdeur open, na er nog vier uur langs te hebben gelopen, en steekt haar hoofd door de kier. Ik lees één en al bezorgdheid van haar gezicht en merk dat ze denkt dat ik binnenkort ga sterven, wanneer ze naar binnen stapt en ik een thermometer in haar hand geklemd zie en veel verdovende middeltjes en andere medicijnen op een dienblad dat leunt op haar andere hand zie liggen. Als ik al die medicijnen en middeltjes zou nemen, zal ik vandaag inderdaad nog sterven, maar dan door een overdosis - en niet door een fucking ziekte.
'Heb je gehuild?' vraagt mijn moeder, nadat ze het dienblad op mijn nachtkastje heeft gezet, de thermometer in mijn oor heeft gedrukt en naast mijn bed is gehurkt. 'Je gezicht is knalrood, Parkie.'
'Het gaat wel.'
Mijn moeders hand strijkt zachtjes door mijn haar, de andere hand houdt de thermometer vast.
'Zo zie je er anders niet uit, lieverd.'
'Oké.'
De thermometer piept en licht op. Mijn moeder stopt met het strelen van mijn kapsel en haalt de thermometer uit mijn oor. Ik kan de opluchting van haar gezicht lezen, wanneer ze de temperatuur afleest.
'Je temperatuur is goed,' zucht mijn moeder uit. 'Dank, God.'
'Ik had ook niet verwacht dat ik ebola had, mam,' grap ik en ik tover een flauwe glimlach tevoorschijn.
Mijn moeder negeert mijn opmerking, maar ik zie wel een glimlach rond haar mondhoeken spelen.
'Wat is er toch aan de hand, Parker? Je ziet er werkelijk waar niet uit, sorry schatje. Je hele gezicht is knalrood, net zoals je ogen, en je knokkels zijn donkerblauw-,' ze pakt mijn handen vast en wrijft zachtjes met haar vingers over de blauwe plekken die ik erop heb gekregen door tegen de muur te slaan, '- en... en... dat kotsen, Park... ik weet dat het nep is.'
JE LEEST
Parker
Teen Fiction☆ Winnaar van de Wattys 2016, categorie 'baanbrekend'! ☆ Wanneer aan Parker doodleuk door een klasgenoot gevraagd wordt of hij homo is, stort Parkers wereld in elkaar als een wel érg instabiel kaartenhuis. Want is hij eigenlijk homo? Valt hij op...