Hoofdstuk 2
Die nacht komt Sanne naar mijn stal toe. “Ik heb een naam voor je bedacht. Ik noem je Spitfire, omdat je zo vuurrood bent en supersterk. Maar nu moet ik gaan, anders krijg ik op mijn kop. Doei!”
Feline en ik waren allebei nog wakker.
Feline kijkt tevreden naar mij, en ik heb nu een naam.
De volgende dag hoor ik dat de baas mij wilt trainen, want ik ben nog niet beleerd. Maar ik wil niet getraind worden.
Ik wil vrij zijn, elke dag spelen. “Feline? Waarom moet ik getraind worden?” vraag ik.
“Omdat je anders verkocht word, en dan heb je kans dat je bij gemene mensen komt.” antwoord ze.
“Ik wil niet bij je weg, maar ik wil me ook niet laten trainen door die engerd.” Zeg ik.
“Ga nu maar slapen, Spitfire” zegt Feline.
Het is nu een week later en ik mag elke dag ik de weide staan.
Ik weet nu al bijna alles over het leven.
Toch wil ik heel graag terug naar waar ik vandaan kom. Terug naar mama.
“Spitfire! Waar ben je?” Het is Feline “Ik wil je wat laten zien.”
“Ik kom!” Waar gaan we heen? Vraag ik me af.
“Kijk, hier is een bak waar je uit drinken moet. Je drinkt nu niet meer bij mij, maar je eet en drinkt nu alleen van het gras en water.” Legt ze uit.
“Oke, is goed. Wil je een wedstrijd rennen doen? Wie het eerst een rondje om de hele weide kan maken!” Zeg ik, ik heb wel zin om een wedstrijd te doen.
“Ja, is goed. Drie, twee, een, start!” roept Feline.
“Wauw! Je bent snel, was ik maar zo snel!” Zeg ik tegen haar.
“Als je groter bent ben je vast ook snel.” Vind Feline.
Dan zie ik dat de baas naar me zit te kijken, heel verbaast. Vast omdat ik met Feline speel.
Zie je wel dat ik goed ben.
De baas loopt weer terug naar zijn huis. Jammer, ik wou hem nog wat trucjes laten zien.
“Jippie, ik heb gewonnen met de wedstrijd!” Roept Feline opeens. “Jammer, maar ooit win ik van je, Feline.”
Er komt een veulentje naar me toe lopen. ‘Wil je een wedstrijdje met mij doen? Ik zag dat je een wedstrijd deed met Feline, zij is echt snel, he?” Zegt die. “Ik ben Jolien.”
‘Ja, ik wil wel een wedstrijd doen met je, leuk, anders verveel ik me.’ En we starten. ‘Hé! Dat was een valse start!’ Zeg ik tegen Jolien. Maar ze rent gewoon door, zodat ik ook moet rennen. ‘Ha! Ik ben sneller! Ik haal je nu al in!’ En ja hoor, ik win de wedstrijd. Jolien is ouder dan mij, dus ik ben lekker snel. ‘Goed gespeeld! Spitfire, je bent echt snel.’ Jolien vind dat ik snel ben!
Als ik weer in de stal sta zeg ik tegen Feline wat ik vandaag allemaal gedaan had.
‘En ik had gewonnen van Jolien, en toen...’ Opeens horen we naast ons een hard gehinnik. ‘Het is Beauty! Het veulen komt!’ Hoor ik Feline zeggen.
De grote baas komt naar de stal van Beauty toe gerend. En er komen meteen ook wat stalknechten en andere mensen.
Maar Beauty reageert niet. ‘laat haar maar even met rust, ze is nog moe van de bevalling.’ Zegt Feline.
Een week later zie ik Beauty met haar veulen in de weide staan. Ik hoorde van Sanne dat ze Roos heet.
Ik ga naar Beauty toe om te vragen hoe het gaat. Maar ik kon haar niet bereiken, want ik werd opeens meegenomen door de baas. Hij neemt me mee naar een grote weide. Dan klikt hij een touw vast aan mijn halster. ‘Lopen! Mormel! Je moet ook leren om eens braaf te zijn!’ roept hij tegen me. Waarom doet hij zo gemeen? ‘Au!’ roep ik, hij slaat me met een zweep hard op mijn lichaam, maar dat wil ik niet, ik begin te steigeren. Ik wil niet dat hij me slaat! ‘Laat me gaan! Au! Niet doen!’ maar het heeft geen nut, hij blijft me slaan. Ik probeer me los te krijgen, maar de baas is sterk. Ik steiger en bok weer wat ik kan, maar de baas is sterk.
‘Rondjes lopen! Beest!’ roept hij, waarom? Waarom zou ik iets voor hem doen. Hij doet zo gemeen tegen me.
Ik wil weg hier, weg, het enige waar ik nog aan kan denken. ‘laat me gaan!’ maar ik krijg weer een harde tik op mijn lichaam.
Het deed zo’n pijn, maar de baas stopte, hij kon niks tegen me beginnen.
Hij bracht me terug naar de stal