Hoofdstuk 13

66 7 0
                                    

Ik zit uitgeput tegen een boom aan, aan het begin van het Adelaarspad. De schim van de persoon op de fiets wordt steeds groter. Als hij dichtbij genoeg is, springt Jonne van zijn fiets en rent op me af. Zijn fiets valt op de grond, zijn wiel draait hard rond. "Allemachtig, Jade, wat haalde je je nou in je hoofd?" schreeuwt hij tegen me. Ik knik opzij. Als Jonne mijn fiets ziet staan, laat hij zich hijgend achterover vallen. "Je bent niet met de auto van je ouders... Kom op..." Hij ligt languit op het gras, ik zie zijn borstkas snel op en neer gaan. Even voel ik me wat schuldig, hij heeft echt heel hard gefietst. Als ik de sirenes hoor, besef ik weer wat mijn doel was en glimlach ik lichtjes. De politieauto komt met piepende banden tot stilstand en twee agenten springen uit de auto. De één grijpt me bij de bovenarm en duwt me met mijn gezicht tegen de grond. Hij verschuift zijn hand naar mijn pols en trekt mijn arm hardhandig naar achter. Zijn knie plant hij in mijn rug. "Ben je helemaal gek geworden? Je had zoveel mensen kunnen doodrijden! Je bent zestien, hoe kwam het alleen al in je hoofd om..." "De Lange, er is geen auto." zegt de andere agent, "Ze is gewoon met de fiets." Ik voel de grip om mijn pols verslappen. "Geen auto?" "Nou, nu ik jullie aandachtig heb, gaan jullie mee om Saskia te zoeken." mompel ik in het gras. De agent die zojuist de Lange werd genoemd, staat op en laat me los. "Je zit ernstig in de problemen, meisje." bromt hij. De andere agent gaat naast hem staan. "Oh, natuurlijk, Saskia." tot mijn verbazing glimlacht hij, "Vooruit dan. Maar beloof wel dat je bij mij en mijn collega in de buurt blijft. Het is gevaarlijk hier." De Lange kijkt geërgerd zijn kant op. "Wat? Joop, we gaan toch niet naar die kinderen luisteren?" "Waarom niet? We zijn hier nu toch. Bovendien heb ik wel zin in een wandeling." 

Mijn triomfantelijke gevoel neemt de spanningsbuikpijn niet weg. We lopen met z'n vieren langs de vervallen villa's. De politieagenten lopen voorop, op de voet gevolgd door Jonne en mij. De eerste drie huizen vangen nog wat licht van de lantaarnpalen die aan de autoweg staan, maar het laatste huis staat net achter een hele hoge boom waardoor er geen licht op schijnt. Toch is het huis duidelijk te onderscheiden, is ieder detail goed te zien. Er zitten scheuren in de donkkerrode muren en een deur hangt wat scheef in zijn kantelen. Het klimop verstopt een groot gedeelte van het steen, een aantal dakpannen liggen op de grond. Ooit lag er een keurig paadje van de zandweg naar de voordeur, maar dat was nu niet meer te zien door al het onkruid. Tevergeefs zoek ik naar een raam dat nog heel is. Er wordt gezegd dat hier een oude heks woonde die kindertanden voor haar rare mengseltjes nodig had. Ze trok kinderen gewoon van het zandpaadje en uit het bos, trok al hun tanden eruit en verstopte ze dan in haar kelder. Toen haar hele kelder volzat met schreeuwende, hongerige kinderen besloot ze dat ze die kinderen niet zo kon laten. Ze gaf de kinderen een klap op hun hoofd en begroef ze in haar tuin. Uiteindelijk zat ook haar tuin vol, dus at ze de rest van de kinderen op. Volgens de verhalen stikte de heks in het vingertje van één van haar jongste slachtoffers. Volgens de verhalen zwerft ze nog steeds door het huis en door het bos om tanden te verzamelen. Ik geloof het natuurlijk niet, maar ik kan niet ontkennen dat het huis angstaanjagend veel bij het verhaal past.

Ik ben bijna opgelucht als het paadje versmalt en het heksenhuis verdwijnt achter de bomen. "Blijf dicht bij ons, als jullie iets vreemd horen, zeggen jullie het meteen en komen jullie tussen ons in lopen, begrepen?" zegt agent Joop terwijl zijn kleine zaklampje een streep licht voor ons uit werpt. De Lange bromt wat en legt zijn hand wat gespannen op het pistool dat aan zijn riem hangt. Ik knik, niet in staat hardop te reageren. Jonne kijkt wat benauwd om zich heen. Het enige wat ik hoor is het ritselen van de bomen, het blazen van de wind, de steentjes onder mijn schoenen, maar toch heb ik het gevoel dat er vanalles tussen de bomen zit, dat het naar ons kijkt, dat het onze tanden inspecteerd. Zijn ze jong genoeg? Groot genoeg? Wit genoeg?

We lopen al een kwartier rond en De Lange had al verschillende keren voorgesteld om teruggegaan, waarop Joop geïrriteerd had gereageerd. "Nog even, De Lange, ik heb het gevoel dat we op het punt staan wat te ontdekken." Mijn buikpijn was steeds erger geworden, ik was steeds dichter bij Jonne gaan lopen. Ik kan niet ontkennen dat ik me niet hetzelfde voel als De Lange. Het liefst wil ik terug naar huis, morgen terugkomen, maar dat zou ik mezelf nooit vergeven. We zijn bij de beek aangekomen die dwars door het bos stroomt. Opeens stopt Jonne met lopen. Ik zet nog een aantal stappen maar als ik merk dat hij niet meekomt, draai ik me om. "Wat is er?" fluister ik. De politieagenten stoppen ook. "Je hoeft niet te fluisteren, er zit hier toch niet levends." sist De Lange boos. Jonne zet een stap richting de bomen, van het pad af. "Jacob, ben jij dat?" vraagt hij. Opeens beginnen de struikjes hevig heen en weer te ritselen en schiet Jacob uit de bosjes. Hij kijkt ons aan, merkt dan de politie op en zet het op een rennen. "De Lange!" schreeuwt Joop. De Lange knikt en zet meteen de achtervolging in. Wat gedesoriënteerd draai ik rond, niet zeker wat ik moet doen. Dan sta ik stokstijf stil en staar met grote ogen naar de rand van de beek. "Nee." fluister ik, "Nee, dit... kan niet." Joop en Jonne draaien zich naar me toe maar snappen pas waar ik naar kijk als ik naar het lichaam ren. Ik laat me op de stenen vallen, naast de bewegingloze Saskia. Ik voel hoe het vel op mijn knieën openscheurt, maar de pijn voel ik niet. "Saskia!" zeg ik, terwijl ik haar zacht heen en weer schudt, "Saskia, wordt alsjeblieft wakker!" Ik schud mijn vriendin opnieuw door elkaar, steeds wilder. De lege ogen die naar een punt boven haar staren en haar lijkbleke gezicht hadden al genoeg gezegd, maar toch moest ik het proberen. Terwijl een traan zich uit mijn ooghoek losmaakt leg ik mijn hand op haar wang. Ijskoud. "Sas." fluister ik. Iemand legt een grote, warme hand op mijn schouder. Ik hoor knieën kraken en de andere hand wordt onder mijn elleboog gelegd. Joop trekt me langzaam omhoog. "Niks aanraken. Het spijt me heel erg." Ik kan niet reageren en laat me meetrekken door de politieagent. Jonne loopt meteen naar me toe en vouwt me in zijn armen. Hij trilt. De tranen rollen geluidloos over mijn wangen, ik kan me niet bewegen. Saskia is dood. Saskia is echt dood. Waarom? Wat heeft ze misdaan? Heeft Jacob... Heeft hij... Hoe kon hij? Zijn eigen zusje? Ik sluit mijn ogen en verstop mijn hoofd in Jonne's shirt.

Vriendschap om voor te moordenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu