Hoofdstuk 16

64 7 0
                                    

"Leg het me nog eens uit, wát is het probleem?" mompelt De Lange tussen zijn vingers door. Hij leunt op zijn hand en duwt met zijn wijsvinger zijn lip in een abnormale houding. Doug leunt vermoeid achterover. "Ze zat in mijn tas te rommelen." zegt Doug voor de derde keer. We zitten met z'n drieën aan de keukentafel. De Lange zit aan de kop van de tafel en Doug en ik tegenover elkaar. Doug kijkt me scherp en boos aan. "En... hoe is dat een probleem?" perst De Lange tussen zijn nog steeds misvormde lippen door. Doug maakt een vermoeide beweging met zijn handen. "Ze zocht bewijs, ze denkt dat ík de dader ben." "Denkt?" gil ik door hem heen, "Ik weet dat jij de dader bent. Erica-" "Je weet? Hoe weet je-" schreeuwt Doug. De Lange slaat met een harde klap op de tafel en richt zijn ogen streng op mij. Zijn lippen hebben weer een normale vorm, maar er zit een verdacht, rood streepje boven zijn lip. "Erica? Wat is er met Erica?" Ik kijk naar het tafelblad. "Ze loopt vrij rond, ze is niet vermoord. Ze heeft me vannacht opgezocht en waarschuwde me voor Doug." biecht ik op. Gefrustreerd opent Doug zijn mond, maar hij krijgt niet de tijd om zijn reactie eruit te gooien. We schrikken allemaal op van een harde schreeuw. Mijn ogen schieten naar die van De Lange. "Jonne." fluister ik. Alsof we het afgesproken hebben, springen we tegelijkertijd op. Ik en Doug rennen de trap op, maar De Lange twijfelt even en besluit dan de tuin in te rennen. Terwijl hij de deur open probeert te maken, haalt hij zijn revolver tevoorschijn. "Jonne!" gil ik. Ik ben sneller dan Doug, het zou goed kunnen dat ik hem tijdens mijn reis naar boven per ongeluk een trap voor zijn hoofd heb gegeven, maar dat kan me momenteel helemaal niks schelen. Als ik de kamer van Jonne en Doug binnenkom, schrik ik en blijf staan. Het bed is leeg en het raam staat wijdopen. Eén gordijn bolt op en zakt weer in, rustig en regelmatig. De deken van Jonne hangt met een puntje naar buiten. Van Jonne zelf is geen spoor te bekennen. Agressief wordt ik aan de kant geduwt. "Jon?" schreeuwt Doug. Hij duikt op het bed, legt zijn handen op de vensterbank en kijkt naar beneden. Na een paar seconden draait hij zich om en zakt met een verslagen blik in zijn ogen terug op de bank. Ik kijk hem wat onzeker aan en loop voorzichtig naar het raam. Als ik naar het raam loop en naar buiten kijk, zie ik een been, bedekt met de pyjamabroek van Jonne. Meer hoef ik niet te zien. Ik ga naast Doug zitten en wacht tot hij iets zegt. Ik hoor De Lange met een zware stem in zijn telefoon praten. We zitten zwijgend naast elkaar tot de ambulance is gearriveerd. "Ik voel een pols, maar zwak. Leg hem op de brancard." klinkt een onbekende stem. Ik knik lichtjes en sluit mijn ogen dankbaar. Opeens hoor ik naast me een zachte snik. Geschrokken kijk ik op. Ik frons mijn wenkbrauwen als ik een traan over Dougs gezicht zie rollen. "Waarom wij? Waarom ons groepje?" fluistert hij. Verslagen kijk ik hem aan. Wat stotterend probeer ik een opmerking te bedenken waar de situatie niet erger van wordt. "Jonne leeft nog." zeg ik dan. Doug kijkt me aan met glanzende ogen. "Hij had niet eens in die brancard moeten liggen. Hij had gewoon thuis moeten zitten en vanavond naar 't Zwijntje moeten gaan. Hij had met mij een cola moeten bestellen en Saskia... Saskia..." Doug slikt en veegt ongemakkelijk de traan van zijn wang. Ik voel een brok in mijn keel en sla mijn armen om hem heen. Meteen trekt hij me dicht tegen zich aan en drukt zijn keel op mijn schouder. "Sorry," fluister ik, "Sorry dat ik je verdacht." Ik sluit mijn ogen en probeer mijn emoties op een rijtje te krijgen.

"Hij is buiten levensgevaar, hij had geluk dat de grote hortensia in de tuin zijn val brak, anders was hij er heel wat slechter aan toe geweest." De dokter glimlacht Doug en mij vriendelijk toe, knikt even naar De Lange en loopt dan de kamer uit. Ik loop meteen naar het bed van Jonne. Hij slaapt. Zijn gezicht is nog bleker dan de dag daarvoor maar hij heeft een vredige uitdrukking op zijn gezicht. Stiekem hoop ik voor hem dat hij zijn ogen gesloten houdt tot deze ellende voorbij is. Opnieuw zie ik de schim van Erica voor me, haar stem die me zacht toefluisterde dat ik moest oppassen voor Doug. Ik schud mijn hoofd en kijk moeilijk naar de zachtgele ziekenhuisvloer. Doug merkt mijn moeilijke uitdrukking op. "Ons krijgen ze niet, dat beloof ik je." zegt hij zacht. Ik wou dat ik hem kon geloven.

Als we thuis aangekomen zijn, is de stemming zachtgezegd bedrukt. "Niet zo sip, we hebben ontzettend veel geluk dat Jonne alleen een hersenschudding, schouder uit de kom en een gebroken rib heeft. Hij is er echt zo weer bovenop!" lacht De Lange. "Wat een geluk, dat maakt van twee doden maar één." reageert Doug sarcastisch. "Was het de moordenaar?" mompel ik. De Lange had eerder geen antwoord op de vraag gegeven. Hij had voor ons bezoekje aan het ziekenhuis een gesprek op het politiebureau, maar Doug en ik hadden de moed niet om het hem meteen te vragen. Nu wel, en de gezichtsuitdrukking van de normaal toch al norse agent, spreekt boekdelen. "Alles wijst erop dat dat inderdaad het geval is." zegt De Lange en schraapt zijn keel, "Er zitten beurse plekken op de linker bovenarm van Jonne, wat erop wijst dat hij hardhandig uit het raam getrokken is." Ik slik en knik. Ik had dit verwacht en ik weet dat Doug er ook rekening mee had gehouden, maar toch is het een schok. Wat ongemakkelijk krabt De Lange aan zijn achterhoofd. "Het is laat, tijd om naar bed te gaan." zegt hij plompverloren. Het is pas negen uur en, na een hele dag vol spanning en een behoorlijk lange tijd in het ziekenhuis, auto en politiebureau is slapen wel het laatste waar één van ons aan toe is. Toch knikken Doug en ik braaf. De Lange staat op en loopt naar de deur, het is tijd voor de deurcontrole die hij iedere avond braaf uitvoert. De deuren zitten altijd op slot, daar zorgt De Lange wel voor. Achteloos drukt hij de deurkruk van de voordeur naar beneden, maar net als hij hem wil loslaten geeft de deur mee. De koude buitenlucht stroomt naar binnen. Een diepe frons tekent zich over De Lange. Hij sluit meteen de deur en grijpt naar zijn sleutel. Verbaasd houdt hij hem omhoog. "Ik weet toch zeker dat ik... Ik heb toch... Ja." mompelt De Lange in gedachten verzonken. Mijn hoofd schiet richting Doug en weer terug naar De Lange. Doug kijkt plompverloren om zich heen. Opeens blijft hij stil staan. "Wat is dat?" vraagt hij en wijst naar een klein, lichtbruin mandje op de keukentafel. Verbaasd kijk ik naar het eenzame ding. Ik herken het niet en kan me ook niet herinneren dat één van ons het daar eerder heeft neergezet. Langzaam loop ik naar het mandje toe. Als ik kan zien wat er in ligt, stap ik geschrokken achteruit. In het mandje ligt een pluk glanzend, blond haar. Precies de kleur die Erica's hoofd bedekt. Mijn hart bonst zo hard dat ik bang ben dat hij zometeen uit mijn borstkas springt.

De moordenaar is in huis. Hij komt zijn werk afmaken.

Vriendschap om voor te moordenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu