Hoofdstuk 39

1.8K 71 13
                                    

~Edited 27-11-2018~

(Terug naar p.o.v. Evy)


Ik rek me uit en laat mijn ogen door de omgeving dwalen. Mijn nek voelt stijf aan en mijn beeld is eerst ietwat wazig, maar ik weet onmiddellijk waar ik ben. In het bos. Waar ik linea recta uit moet zien te komen. Hoelang heb ik geslapen? En hoe laat zou het nu zijn?

Ik sta moeizaam op, nu pas bewust van de grijze wolken die boven de hoogste toppen van de bomen samenpakken. Angstaanjagende stilte is het gevolg. Waar zijn alle vogels die me zo vrolijk de vrijheid toe floten? 

Ik blijf omhoog kijken en ik huiver. Het is hier zo eenzaam, ik moet opschieten. Ik duw mezelf tussen bomen en kan niet voorkomen dat er zo nu en dan takken tegen mijn gezicht en armen schrammen. Toch verhoog ik mijn tempo, ik voel hoe mijn hart sneller begint te kloppen. Mijn intuïtie vertelt me dat ik sneller moet lopen als ik hier veilig uit wil komen. En dan opeens kan ik mezelf wel slaan. Natuurlijk, we zijn hier met de auto naar toe gekomen. Dat betekent dat er een beter begaanbare weg moet zijn. Stom! Superstom! Alleen heb ik er nu niets aan, want ik ben al het gevoel van richting kwijt. Zoekend vliegen mijn ogen van rechts naar links en weer terug. Moet ik rechtdoor, links of rechts? Ik bijt op mijn lip. Concluderen dat ik verdwaald ben is overbodig. Op mijn onderarmen ontstaat kippenvel en mijn gedachten blokkeren. Ademen gaat oppervlakkig, tè oppervlakkig. Rustig blijven nu. Regent het inmiddels? Ik steek mijn arm uit om de eerste druppels te voelen.

In een opwelling wijk ik uit naar links. Misschien dat daar het einde is? Of in ieder geval de weg. Veel te vaak werp ik een blik omhoog naar de wolken die zo donker zijn dat het haast nacht lijkt. 

Boven me hoor ik het geruis van de regen al. Nu houden de bladeren de druppels nog tegen, maar het zal niet lang meer duren of de regen zal zich vol op mij storten. Al na zo'n vijf minuten begint het eerste water met bakken tussen de bladeren door te vallen en na enkele seconden ben ik drijfnat. Mijn schoenen maken een zompig geluid met elke stap die ik zet.

Zouden ze me al zoeken?  Schiet er opeens in mijn gedachten. En meteen weet ik het antwoord. Natuurlijk zoeken ze me allang. Ik ben al uren weg. Niet alleen het weer is momenteel mijn vijand, voor de jongens moet ik zeker uitkijken. Ik wil niet, nooit meer terug naar hen.

Ik probeer te rennen, door de druppels heen. Zie ik daar al de begaanbare weg? 

De regen verblindt mijn zicht en ik wrijf in mijn ogen, maar het maakt amper verschil. Op de tast voel ik waar de bomen staan. Ik hap bij elke stap naar adem.

Maar het kan altijd erger blijkt.

Voor één, twee seconde staat het hele bos in de spotlights. Een bliksemschicht kronkelt aan de zwarte hemel. Ik duik in een reflex in elkaar en blijf zitten tot ik na vier tellen de oorverdovende donder hoor. Ik gil. Inmiddels vind ik dit allang niet meer leuk. Mijn borstkas gaat hevig op en neer. En hoewel ik hier weg wil, lijk ik vast in dit bos te zitten alsof ik in een doolhof zonder in- en uitgang ronddwaal.

Opnieuw flitst de bliksem en rolt de donder. 'Help!' schreeuw ik. God, help me! doe ik een schietgebedje. 
Ik dacht dat ik het haatte bij Noah, maar dit is erger. Dit is alsof mijn dood heel dichtbij is. Dit is... afschuwelijk.

Opnieuw schreeuw ik om help. En nog eens. En nog eens. Maar veel hoop heb ik niet, want wie waagt zich met dit weer in het bos?

Nog een keer bid ik: 'God, help me!' 

En dan tussen alle donder en bliksemschichten en het ruisen van de regen hoor ik een stem, als van een engel: 'Evy?!'

Met al mijn kracht roep ik terug: 'Hier, hier ben ik!' De engel moet het gehoord hebben, maar lijkt verder weg te dwalen omdat het volgende 'Evy' stukken zachter klinkt.

'Kom hier heen!' krijs ik, het zweet staat op mijn voorhoofd. 

'Blijf roepen!' hoor ik terug. En dat is dan ook wat ik doe. Mijn keel is droog en mijn stem schor, maar ik stop niet, totdat de flits niet meer uitgaat. Ga ik dood? Ik kijk bang om me heen, maar dan zie ik een gestalte naar me toekomen. Met een zaklamp. Ik haal opgelucht adem, maar niet voor lang, want dan zie ik wie de 'engel' is. Noah. En ik deins achteruit.

In het gele licht van de zaklamp zie ik Noah's gezicht verbleken en zijn lippen vormen een noodkreet. 'PAS OP!' Ik spring naar voren, niet weten waarvoor ik moet oppassen en niet weten of ik de goede richting op spring. Totdat ik achter me een enorm geraas hoor en ik draai me onmiddellijk om. Takken striemen tegen mijn benen. Achter me... Dit had mijn dood kunnen zijn. Een meterslange boomstam ligt op de grond. Ik verstijf volledig.

Noah pakt mijn arm vast en sleurt me mee. 'Opschieten! Het is hier te gevaarlijk!' Zelfs zijn gezicht is verwrongen van angst. Ik laat me gewillig met hem mee voeren. Zijn voetstappen lijken de weg te weten. Het dringt niet eens tot me door dat Noah me nu dus heeft. Het enige wat in mijn gedachten blijft spelen is het enorme geraas en dan de boomstam achter me. Wat als Noah me niet gewaarschuwd had? Ik griezel er van.

Na nog voor mijn gevoel duizenden obstakels gepasseerd te hebben, staan we op de weg waarnaar ik net opzoek was. Links was dus inderdaad de goede richting. Noah's Range Rover staat een paar meter verderop geparkeerd. Noah trekt het bijrijdersportier open en duwt me erin, waarschijnlijk omdat ik zelf niets doe. Ik ben nog steeds verlamd.
Hij haast zich naar de bestuurders kant en steekt snel de sleutel in het contactslot.
'Doe je gordel om,' zegt hij. Wel kortaf, maar niet heel boos. Ik hoor zijn woorden wel, maar begrijp ze niet. Nog helemaal in trans van mijn bijna-dood ervaring reageer ik niet. Het lukt me niet om me ergens op te concentreren. Ik staar in een peilloze diepte.
'Evy?'
Ik mompel wat nietszeggends. Plotseling buigt Noah zich naar me toe en doet bij mij de gordel om.
'Evy, luister. We moeten hier zo snel mogelijk weg.'
En op dat moment raakt het me. Ik hoor de motor en ik raak in paniek. Ik ben weer net zo gevangen als eerst.
'Stop! Laat me eruit!' Ik bons als een bezetene op het raam. Had hij niet gezegd dat hij me een fobie zou geven als ik weer zou ontsnappen?
'Sst..' sust Noah.
'Nee, ik wil absoluut niet terug. Ik wil naar huis.'
Noah zet zijn handen aan het stuur. 'Ik denk niet dat jij in een positie bent om iets te bevelen. Maar het is te gevaarlijk om weer terug te gaan en daarom rijden we nu zo snel mogelijk naar het eerste het beste hotel.'
Hij voegt daad bij woord en rijdt voorzichtig weg, de regen spat op de ramen.
Ik wist wat me te wachten stond. Een hotel. Hij en ik op een kamer. Het is geen moeilijk raadsel wat de fobie gaat worden...

-------------------

Hoihoi!

Nog snel een hoofdstukje!
Vergeet niet te stemmen! En reacties zijn zeker welkom! Superbedankt voor alle stemmen/lieve reacties tot nu toe!

Volgende week begint school weer voor mij en ik heb er echt nog geen zin in, haha! Wanneer moeten jullie weer of hebben jullie inmiddels als een weekje achter de rug?

Groetjes!

GekidnaptWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu