hoofdstuk 3

347 13 0
                                    

Hongerig liet ik mijn neus leiden naar de geur toe van dat heerlijke gebakken, gebraden, gekookte -wat het ook was- vlees. Ik had zo'n honger. Waarschijnlijk had ik daar best wel lang gelegen voordat ik wakker was geworden, want op mijn gevoel af leek het wel alsof ik dagen niet had gegeten. Het verbaaste me hoe ver ik moest rennen. De geur was toen ik het rook zó sterk dat het was alsof ik er met een paar stapjes was.

Maar nee.

Na een eindje rennen zag ik dan eindelijk het vuur waar het vlees op gebraden was. En langzaam zag ik meer. Drie gestalten. Twee mannen en een vrouw. De mannen zagen er niet bepaalt vriendelijk uit met hun ongewassen gezichten vol rimpels en hun donkere, lange haren.

Het maakte me niet zoveel uit eigelijk. Het waren mensen die mijn leven konden redden.

Nu keek ik naar het vlees boven het vuur. Het was een wild zwijntje. Bijna de helft was er al af gegeten. Zo snel als ik kon bewoog ik me voort en probeerde "help" en "hallo" te roepen, maar mijn stem was heel hees, dus het enige wat eruit kwam was een klein piepje. Ik slikte nog eens goed en probeerde het opnieuw. 'HALLO' brulde eruit. Ik schaamde me diep voor mijn stem, maar de mensen keken wel om. De vrouw keek me aan vol medelijden, maar de mannen keken me woedend aan. Alsof ik net iets illegaals had ontdekt.

De vrouw rende naar me toe. 'Och meisje toch. Wat doe jij hier nou helemaal alleen in dit bos? Kijk nou toch naar jezelf!' Ik zweeg. Ik wist hoe erg ik waarschijnlijk overkwam met mijn gescheurde kleren en mijn met modder en bloed besmeurde huid.

Na een poosje kwam er dan toch een woord uit mijn mond rollen. 'Pijn.' en ik kreunde. Zo snel als ze kon tilde ze me op en legde me op een grote tafel in hun caravan of wat het ook was. Ze onderzocht mijn lichaam en vond al snel mijn wond. 'Wat een wonder dat je nog leeft tussen al het gevaar hier.' mompelde ze. Alles wat ik deed was kreunen, want het deed echt verschrikkelijk veel pijn.

Ik wist dat de twee mannen nu waarschijnlijk opnieuw al waren begonnen met eten. Ze moesten wat voor me overlaten. Ik verging van de honger.

'honger' kwam er als tweede woord bibberig uit. 'oh' antwoordde ze snel. 'Ik zal ze even roepen. JAMIE EN KASPÈR KOM EVEN.' Daar kwamen ze al. De mannen met die rare namen. 'Dit meisje heeft honger en dat begrijpen jullie ook wel. Snijd een groot stuk voor haar af en geef het als ik klaar ben aan haar' Dit zei ze, maar ik verstond alleen een beetje gemompel en gebrom en allemaal rare woorden. Een andere taal dus. Het maakte me niet uit, want ik wist wel ongeveer wat ze gezegd had. 'Dankuwel' fluisterde ik. Toen glimlachte ze. Ze had iets goeds gedaan en daar was ik haar heel dankbaar voor.

Het hele uur daarna verzorgde ze mijn been. Ik had het al een aantal keren uitgeroepen van de pijn. Ze had al het aangekoekte bloed weggehaald. En er voor gezorgd dat het bloeden ophield. Toen ontsmet en goed dik ingewikkeld. De rest van het uur had ze besteed aan het maken van een kruidenachtig goedje wat ze er nog tussen had gestopt.

Ondertussen had ik de mannen naar elkaar horen schreeuwen. Blijkbaar waren ze niet zo blij met mijn komst. Ik verstond geen woord van hun taal. Dat maakte me ook niet uit. Na mijn behandeling had ik al mijn eten op, zelfs nog wat extra en veel water gedronken. Dat moest van de vrouw, anders zou ik flauwvallen van het bloedverlies. Na het eten werd ik naar een bed gebracht en al snel lag ik weer te snurken.

ForeverWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu