Hoofdstuk 15

210 22 6
                                    

De weg naar beneden is makkelijker als naar boven. We hebben nu niet te maken met de zwaartekracht dat aan ons trekt.

Ik bedenk hoe Eric zou kunnen weten wie er dood zijn en wie er nog leven. Misschien kan hij wel lijken opsporen met een goed reukvermogen. Of misschien is hij zo slim dat hij gewoon geesten kan zien, of zo. Ik weet het niet. Maar het klinkt allemaal onwaarschijnlijk.

Ik lach binnensmonds, zodat Eric het niet kan zien of horen. Het zou best wel stom zijn als er nu in ineens een geest tevoorschijn kwam en dan ineens schreeuwt: "Ja, ik ben dood." Maar is het onmogelijk? Nou ja, het is ook niet normaal dat wij in dieren of andere wezens kunnen veranderen. Velen vinden het maar raar, degenen die geen krachten hebben en buiten onze stad wonen. Het zijn er maar weinig die van onze krachten afweten.

Erics staart gaat in een bepaald ritme heen en weer. Het zwiept door de lucht, sleept dan over de grond, en zwiept dan aan de andere kant weer de lucht in. Zijn staart is pluizig en pikzwart, net zoals de rest van zijn lijf. En het is zo zacht als dons. Dat weet ik, want hij heeft een paar keer tegen me aan gelegen.

"Hoe weet je het eigenlijk?" vraag ik. Het is een vraag die ik al wilde stellen vanaf het moment dat we vertrokken.

Eric haalt zijn schouders op. "Weet ik niet. Het is net even iets dat ik niet zomaar kan uitleggen."

Dat hij niet zomaar kan uitleggen? Dat betekent dat het iets is wat onwaarschijnlijk is. Misschien is mijn theorie toch wel waar.

We lopen in een bepaald ritme door. Onderweg begin ik me te vervelen, dus ik staar zo geconcentreerd mogelijk naar Erics poten, wanneer en hoe ze de grond raken, en pas mijn pas aan dat van hem aan. 

Een tijdje lopen we volmaakt synchroom. Op de een of andere manier vind ik het fijn en leuk, en ik betrap mezelf erop dat ik aan het glimlachen ben.

Maar dan lopen we niet meer synchroom. Eric staat abrupt stil en verstart. Hij kijkt met een geschrokken blik voor zich uit en al het bedachtzame uit zijn ogen is verdwenen. Ik kijk waar het vandaan komt en kijk in de richting waarnaar Eric ook staat te kijken. Mijn ogen volgen de omgeving terwijl ik mijn hoofd omdraai.

En dan zie ik het.

We staan nu weer net onder de boomgrens en er staan al duizenden loofbomen. Ook is er een vrij groot meer tussen, met een klein strandje. En op het strandje ligt iets. Het is groot, dik, heeft een lange nek en vinnen als poten. En het ligt half in het water.

"Wat is dat?" vraag ik aan Eric.

"Dat," antwoordt hij met een bibberige stem," noemen ze het monster van Loch Ness."

Ik heb weleens wat gelezen over het monster van Loch Ness. Wetenschappers beweren dat het een pleisiosaurus is, een dinosaur dat in zee leefde. Maar het is nooit bewezen dat ze bestonden. En hier ligt er dan eentje.

Maar waarom is hij dan hier, en niet in het Loch Ness?

Ik staar naar het dier. Hij is echt groot, misschien wel vijftien meter lang. De nek is hetgene wat het dier zo lang maakt. En het beweegt kronkelend over het strandje, wat betekent dat het nog leeft.

Dan opent het dier zijn bek. Er staan grote tanden in, en met mijn goede en uitzonderlijke ogen zie ik dat ze gekarteld zijn en naar binnen wijzen. Een perfect gebit om een prooi mee beet te pakken, zodat die niet meer kan ontsnappen. En op de een of andere manier doet het me aan een haai denken.

"Wat denk je dat het zal doen?" vraagt Eric. Hij heeft nog steeds een bibberige stem.

Ik staar naar het monsterlijke dier. "Ik denk niet dat hij het land op kan komen. Kijk eens naar die vinnen. Die zijn alleen bedoelt om ermee te zwemmen."

The wolf and the gamesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu