hoofdstuk 3

65 8 4
                                    

P.O.V. Norah

Gapend word ik wakker. Ik rek me eerst eens even flink uit, en sla dan het dekbed weer om me heen. Ondertussen draai ik me op mijn andere zij.

Op zich heb ik redelijk geslapen vannacht. Ik ben een paar keer wakker geweest, maar dat was niet echt heel erg.

De gebeurtenissen van gisteravond lijken zich nog een keer af te spelen in mijn hoofd. Het is wennen dat ik een broer heb, maar Niall is echt heel erg aardig, en bovendien voelt dit goed. Ik weet alleen niet hoe het nu verder moet…

Is het de bedoeling dat hij hier komt wonen, of niet?

En wat moeten we doen?

Wat doen ‘normale’ broers en zussen?

In deze gedachten heb ik nog even geen zin, dus ik ga mijn bed uit. Uit mijn kledingkast pak ik een lichtblauwe spijkerbroek met gaten, en een lichtgeel shirt.

Ik verwissel mijn slaapkleding voor de andere kleren. Ook borstel ik mijn haren, en pak een elastiekje. Bovenop mijn hoofd bind ik mijn haren bij elkaar.

Mijn ogen kijken naar de hoek in mijn kamer, naar mijn gitaar. Ik aarzel even, maar pak hem dan toch uit de standaard.

Omdat ik een tijdje niet op mijn gitaar gespeeld heb, moet ik die eerst stemmen. Snaar voor snaar creëer ik die goede toonhoogte.

Dan begin ik te tokkelen. Eén voor één raken mijn vingers de snaren. Eerst komt er geen vaste melodie uit, maar op een gegeven moment heb ik die wel te pakken.

Zachtjes tik ik met mijn voet mee op het ritme. Ook neurie ik er een melodietje bij. Al met al klinkt het getokkel goed samen met de melodielijn.

Zonder dat ik het goed merk, verschijnen er woorden, passend op de melodielijn, in mijn hoofd. Er ontstaan zinnen, die goed passen bij het getokkel en de melodie.

Ik ben niet echt van plan om iets met mijn muziek te doen. Het is gewoon super fijn dat je je gevoelens kwijt kunt in muziek.

Even later sta ik weer op. Zo is het wel weer genoeg. De gitaar zet ik terug in de standaard.

Snel ren ik de trap af. Zodra ik de deurknop in mijn handen heb, dringt een soort van spanning mijn lichaam binnen. Ik probeer het van me af te schudden, en duw dan de klink naar beneden.

“Hè hè, daar is ze eindelijk! Nou, waar ben je gisteren zo laat nog geweest?!” snauwt mijn vader me gelijk toe. Gelijk schrik ik. Dan herstel ik me weer.

“Ook goeiemorgen, zeg…” zeg ik.

“Niet zo brutaal!” met een vlakke hand slaat mijn vader me op mijn wang.

“Au! Doe normaal!” roep ik verontwaardigd uit.

Mijn vader heft zijn hand op. Ik ben bang voor een nieuwe klap, dus ik duik meteen in elkaar. Hij wijst naar boven. “Naar je kamer!” roept hij. Boos kijk ik hem aan, en daarna naar mijn moeder.

Zij kijkt net zoals mijn vader. Een blik van minachting verschijnt nu ook op haar gezicht.

Ik draai me om, en loop de gang in. Mijn jas gris ik van de kapstok, en mijn schoenen trek ik ook aan. Ruw trek ik de voordeur open. Dan ren ik naar buiten.

De deur valt achter me dicht. Mijn telefoon zit gelukkig in mijn broekzak.

Na even aarzelen besluit ik om naar het park te lopen. Het is niet heel erg ver. In mijn ooghoek zie ik de bomen al, die het park omringen. Een waterig zonnetje schijnt door de wolken.

Niet veel later ben ik er. Via een groot pad kom je het park binnen. Dat pad scheidt zich in kleinere weggetjes. Eén zo’n klein weggetje volg ik.

verborgen verhalen - HSWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu