Tris

161 9 1
                                    

Ik word wakker. Hoe laat is het? En waar is Tobias? Of was het allemaal maar een droom? Ik kom kreunend overeind. Mijn buik doet zoveel pijn dat ik de wond in mijn arm niet eens voel. Langzaam trek ik mijn vieze shirt omhoog om te kijken hoe de schotwond er uit ziet. Zodra ik zie hoe ik er aan toe ben kots ik over de rand van het bed. Ik kijk om me heen, in de hoek van de kamer zie ik een rolstoel staan. Daar moet ik bij zien te komen. Voorzichtig stap ik aan de andere kant van bed eruit. Maar ik merk dat mijn benen me niet kunnen dragen en ik zak in elkaar op de grond. Kruipend over de vloer probeer ik bij de rolstoel te komen. Het is een hele klus maar het is me gelukt. Nu moet ik  nog in de rolstoel zien te komen. Ik probeer me in de rolstoel te hijsen met mijn armen, maar door dat schotwond lukt het me niet. Voorzichtig probeer ik mijn benen te gebruiken en na veel pijn en kracht, zit ik in de rolstoel. Zodra ik erin zit begin ik meteen te rijden. Ik moet Tobias zien te vinden, vannacht was echt geen droom. Tobias is terug. Ik duw de deur open en rol door de gangen, ik ben meteen verdwaalt. Op zoek naar Tobias rij ik hopeloos door de gangen.

Na de zoveelste gang, bocht en kamer ben ik er zat van. Ik wil terug naar de ziekenkamer, maar ik weet niet meer waar ik allemaal langs ben geweest. Met een diepe zucht zak ik onderuit. Na al deze inspanning ben ik doodop, en ik heb nog steeds niks bereikt. Ik sluit mijn ogen. Na ongeveer vijf minuten hoor ik iemand de gang in komen, ik doe mijn ogen open en til moeizaam mijn hoofd op. Als ik zie wie het is, verstijf ik meteen. Ik voel dat er kippenvel over mijn armen kruipt. David komt in zijn rolstoel op me af gereden. ‘Hé’ Zegt hij ‘Zit jij ook in een rolstoel? Zwaar hè? Ik wou dat ik zoals de rest hier gewoon kon lopen, ik heb zo erge kramp in mijn armen.’ Ik kan niks uitbrengen, ik kan niet geloven dat David niet meer weet wat er is gebeurd. Dat hij er voor heeft gezorgd dat ik in deze rolstoel zit. Dat ik in levensgevaar was. Ik hap naar adem, ik moet hier weg. Weg van David die me de stuipen op het lijf jaagt. Het lukt me om in beweging te komen en mezelf met mijn armen weg te duwen. ‘Waar ga je heen,’ hoor ik achter me ‘heb ik iets verkeerd gezegd?’ ik kijk om. ‘Ik ga terug naar mijn ziekenkamer.’ Breng ik uit. ‘Dan moet je hier langs.’ Hij maakt een wenk gebaar. Ik kreun. Nu moet ik wel met David mee, of ik moet hier blijven wachten tot er iemand anders langs komt om te vragen waar ik langs moet. Maar ik weet niet hoe lang dat nog gaat duren en ik verlang terug naar mijn bed. ‘Kom je?’ ik knik. Ik hou afstand als ik David volg naar de ziekenkamer. Hij fronst even naar me. ‘Is er iets mis?’ ik kijk hem aan, ik weet wel dat hij niks meer weet. Ik weet het wel, maar ik vertrouw hem nog steeds niet. Ik zie telkens het beeld voor me dat hij mij onder schot houd, en dat hij de Onverschrokkenen als een leger tegen Zelfverloochening heeft gebruikt. Hij zou aardig kunnen zijn nu, in een ander leven. Maar ik neem niet eens de moeite om dat in hem te kunnen zien. ‘Nee.’ Zeg ik, maar het klinkt niet alsof ik het meen. Zijn wenkbrauw gaat een eindje omhoog maar laat hem daarna meteen weer zakken. ‘Ik ben mijn geheugen kwijt geraakt weet je, ik weet niet wat er is gebeurd, maar je lijkt nogal… afstandelijk. Ken ik jou ergens van?’ een zenuwachtige zucht ontglipt uit mijn mond. ‘Nee. Ik ben gewoon moe.’ Antwoordt ik. Hij gelooft me niet, ik zie het aan zijn blik. Maar dat maakt niet uit, als hij maar stopt met vragen stellen. ‘Deze gang rechtdoor en dan meteen links, dan zie je het vanzelf, ik moet hier rechtsaf. Ik zie je nog wel eens.’ Hij kijkt me aan en ik ontwijk zijn blik. Zachtjes bedank ik hem. Met een zucht draait David naar rechts. ‘Graag gedaan hoor.’

Ik probeer de deur van de ziekenkamer open te maken, maar de rolstoel houd hem tegen. Hij gaat maar tot een klein kiertje open. Ik gluur naar binnen, en daar zit Tobias op het bed met een behuild gezicht. Zelfs nu is hij knap. Ik heb hem zo erg gemist, en daar zit hij dan. Ik klop op de deur. Verschrikt kijkt hij op, maar zijn  gezichtsuitdrukking verandert meteen als hij ziet dat ik het ben. ‘Tris!’ ik lach naar hem. ‘Tris waar was je, ik heb je overal gezocht! Ik was zo bezorgt.’ Hij komt naar me toe om de deur open te doen. Ik rij naar binnen, terwijl hij me op mijn bed tilt, leg ik uit dat ik naar hem op zoek was. ‘Ik miste je.’ Hij glimlacht. ‘Ik miste jou ook.’ Hij kijkt me aan, veel te lang. ‘Tobias,’ zeg ik ‘ik kwam David net tegen in de gang, en ik..’ Tobias blik word wat harder. ‘Wat heeft hij tegen je gezegd.’ Ik zucht. ‘Hij wees me de weg naar de ziekenkamer, ik was verdwaalt. Maar ik krijg kippenvel elke keer als ik aan hem denk, en dat hij niet meer weet wat voor ergs hij allemaal wel niet heeft gedaan vind ik nog het allerergst. Elke keer weer denk ik aan al die zelfverloochenaars, mijn ouders, Will en nog veel meer.’ Zeg ik met tranen in mijn ogen. Tobias knikt. ‘Tris, maak je maar geen zorgen, je hoeft niet meer bang voor hem te zijn. Ik ben bij je nu. Ik laat je niet meer in de steek, nooit meer.’

Allegiant part 2- Happily ever afterWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu