(xxii) Groene anjers & gestolen taart

36 10 17
                                    

"I am ashamed of my century, 
but I have to smile."

-Frank O'Hara

Zweet parelde op Alans voorhoofd, hoewel het ijskoud was in de lege schuur. Hij wist niet hoe hij er gekomen was, enkel dat de enige uitweg recht voor zijn neus lag. Alles wat hij moest doen was een potje schaak winnen.

Zijn hand zweefde boven het schaakbord en manoeuvreerde zich naar het paard. Hij bedacht zich, zijn hand terugtrekkend.

Bijtend op zijn lip waagde Alan een blik op zijn tegenstander. De machine aan de andere kant van het schaakbord knipperde met diens lichten. Monotoon gepiep echode doorheen de ruimte. Hoe kon hij het ooit winnen tegen een schaakcomputer, tegen de wiskunde?

Simpel. Hij trommelde zijn vingers tegen de grond, niet eens nadenkend over de volgende stap.

De machine begon steeds luider te piepen in protest. Het klonk haast boos. Want Alan wist dat er één ding is waar een computer niet tegen kon. Namelijk de traagheid van de mens. Het gepeins en getwijfel.

Hij wist niet hoelang hij al opgesloten zat, of hoelang het al zijn zet was.

Hij liet zijn hand tergend traag langs de stukken glijden. Zoals verwacht begon er rook uit de machine te komen.

Het zelfvernietigingsproces was uit wanhoop in gang gezet. Alan had gewonnen.

Hij had nog nooit zo in een machine kunnen vinden.

Zijn droom vervaagde traag, als een typische Engelse mistwolk. Het geluid van de machine die in een tikkende tijdbom transformeerde, nam plaats voor dat van kletterend ijzer.

Alan opende zijn ogen wenste onmiddellijk dat hij terug in zijn droom was. Enkele stralen zonlicht schenen doorheen de stalen buizen van zijn cel. In de droom was hij ook opgesloten geweest, maar kon hij op zijn minst doen alsof de realiteit niet bestond.

'Goedemorgen.' De stem klonk opvallend teder. En bekend.

Kreunend draaide Alan zich met zijn rug weg van de deur. Zijn ogen moesten wennen aan de plotse explosie van licht terwijl de deur openging.

Het eerste wat hij zag was een verwaande scheve glimlach die hij zo hard gemist had.

'Hugh?' Wrijvend in zijn ogen ging hij recht zitten op het gevangenisbed.

'Wat hebben ze je toch aangedaan?' Hugh drapeerde zijn vest om Alans schouders, die het dankbaar strakker om zich heen trok. 'Luister, ik ben zo snel mogelijk van Bletchley naar hier gekomen. Ik heb je borg betaald, laten we je hier zo snel mogelijk wegkrijgen.'

Alan werd rechtgetrokken. 'Heb je geld betaald om me uit de gevangenis te krijgen?' Hij werd overspoeld door emoties. De afgelopen dag had hij naar de muur van zijn cel gestaard, met een leeg gevoel in zijn maag, onwetend over hoe lang hij hier nog moest zitten en malend over alle foute beslissingen. Was het zijn schuld dat Arnold ook in de penarie zat? Hij wist het nog steeds niet.

'Toch tot je proces.' Hugh klikte met zijn tong. 'Ik moet eens bijhouden hoe vaak ik je hachje al gered heb. Laat staan hoeveel geld je me nog tegoed hebt.'

Hoewel Alan aangestaard werd door een cipier op de gang, lachte hij. Extra luid zelfs. Hij omhelsde zijn oud-collega en fluisterde een bedankje in zijn oor.

De cipier snoof. Alan herkende hem als degene die hem 's nachts wakker maakte, voor zijn eigen plezier, aan de opvallende zijscheiding in zijn grijze haren. Hoewel ze niet allemaal slecht waren, eentje had Alan zelfs een keer een frisse appel gebracht. Hij had nog nooit zoiets lekkers gegeten.

Enigmatische EmotiesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu