Hoofdstuk 4

304 20 1
                                    

Enkele dagen zijn langzaam voorbij gegaan. Na het gesprek met Elias zit ik elke avond op het dak van ons huis. Voor het geval dat de sluipmoordenaar weer komt opdagen. De dag na het gesprek werd Thony kwaad op me. Ik had hem nog nooit zo kwaad gezien. Hij kwam er achter dat ik het briefje had verstopt. Hij zei dat ik me niet moest bemoeien met zulke zaken. Maar ik was vastberaden dat ik alles zou doen om hem te beschermen. Hij liet me niet meer naar buiten en ik moest alles doen onder zijn toezicht. Alleen midden in de nacht kon ik naar buiten, wanneer hij slaapt. Blijkbaar heeft hij me onderschat. En als ik al uit huis kan gaan zonder dat hij dat weet, kan ik hem ook helpen. Hij wilt ook niet zeggen waarom ze achter hem aan zitten. Wat heeft hij dan gedaan? Zuchtend kijk ik naar het briefje. Ik weet niet wat ik nu moet doen. Als Elias me nou maar hielp.

Plotseling hoor ik rennende voetstappen. Ik kijk naar beneden vanaf het dak. Een persoon rent door het straatje. Mijn ogen worden groot. Hij heeft dezelfde pak aan als die sluipmoordenaar op het dak. Snel sta ik op en achtervolg de sluipmoordenaar vanaf de daken. Wanneer we op het stadsplein aan komen, vertraagt de man zijn voetstappen. Ik doe het zelfde en wacht even af. Wanneer de man het straatje uit is, klim ik naar beneden. Ik moet ervoor zorgen dat hij me niet ziet. Ik wil hem achtervolgen naar zijn schuilplaats, zodat ik weet waar ik moet zijn. Ik kijk via een muurtje naar de man. Hij loopt rustig over het stadsplein en af en toe kijkt hij achterom. Snel verberg ik me zelf weer achter het muurtje. Ik bedenk even een plan in mijn hoofd. Ik moet gewoon hem achtervolgen en als ik merk dat hij me ziet, ren ik zo snel mogelijk weg. Ik haal diep adem en verzamel al mijn moed. Op het moment dat ik me omdraai, krijg ik een mes tegen mijn keel aangedrukt. De man met het blauwe pak kijkt mij vals aan. Hij heeft een litteken bij zijn blauwe ogen wat hem aanstaan jagend maakt.

"Jij hebt wel veel lef om mij achterna te gaan. Wil je dan zo erg dood?" Zegt hij vals.

"Ik ben niet bang voor jou!" Spuug ik eruit. De man begint te grijnzen.

"Weet jij wel wie ik ben?" Vraagt hij met nog altijd de mes tegen mijn keel aangedrukt.

"Je ben een hufter." Antwoord ik met een lach. De man lijkt niet zo blij met mijn antwoord en drukt zijn mes nog dichter tegen me aan. Zijn gezicht komt dichter bij mij en hij wilt zijn mond openen om iets te zeggen, maar sluit het meteen weer. Hij kijkt me geknepen ogen aan en pakt mijn linkerarm vast. Hij doet mijn mouw omhoog en blijft kijken naar mijn litteken op mijn pols. Een litteken met drie lijnen. Een lange en twee kleine die vormen tot een halve driehoek. Maar hoe wist hij dat die daar zat? Ik trek mijn arm weg en tot mijn verbazing laat hij mijn arm los, maar zijn mes zit nog steeds tegen mijn keel. Zijn blauwe ogen kijken me vol verbazing aan, maar ook angstig.

"Dus de mensen hebben gelijk, je leeft nog."

Vol verbazing kijk ik hem aan. Ik knipper een paar keer met met ogen om zeker ervan te zijn dat ik niet droom. Nee, dit is echt. "Waar heb je het over?"

Nu begint de man weer vals te lachen. "Ach, dom meisje. Ik dacht dat je slim was net als je vader, maar ik heb het dus mis."

Mijn ogen worden groter en mijn hart begint harder tegen mijn borst te bonzen, alsof die elk moment eruit kan springen. Hoe kende hij mijn vader? Ik krijg bijna geen lucht meer, terwijl een koude rilling door mijn hele lichaam gaat.

"Hoe... hoe wist je dat die litteken daar zat en hoe ken je mijn vader?" Ik probeer de angst in mijn stem te verbergen.

Alweer begint hij te lachen. Als hij zijn mes niet tegen mijn keel had, had ik hem nu al een stomp in zijn gezicht gegeven.

"Een kunstenaar kent zijn eigen kunstwerk tot de kleinste details."

Een klein angstig gevoel maakt plaats in mijn lichaam. "Heb jij dat gedaan?"

The Only HopeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu