8

25 2 7
                                    

'Isan, waarom ga je niet weg van Eyniv?' Isan leunde tegen het verhoogde dak, staarde naar de neergaande zon achter de zandduinen. De laatste zonnestralen baadden hem in goud waardoor hij leek op een prins. Hij was twee koppen langer dan ik, zijn groeispurt had de laatste maanden een eind gemaakt aan mijn gezag als de langere van ons twee. 'Je kan makkelijk geld verdienen.'

De jongen glimlachte. 'Ik denk dat we om dezelfde reden blijven.' Hij gebaarde omlaag. Nasher rende langs met Tehin, een manakish in elk van hun handen. Het ronde broodje stoomde nog na van hoe recentelijk hun diefstal was. Ondanks ze buiten adem waren, scheurden ze grote stukken van het eten alsof het hun laatste maaltijd was. Isan floot hard, met een handomdraai dook er een vogel neer die zijn poten in Tehins tweede broodje staken. Met een luide roep van protest, greep de jongen naar de vogel die omhoog vloog. Isan zwaaide naar de twee jongens die boos omhoog wezen, hij na het brood aan van de vogel.

Ik wist precies wat hij bedoelde. Het gevoel van ergens bij horen. Deze mensen waren mijn familie. Familie die niet bepaald was door bloedbanden, maar door de mensen waarmee ik me verbond. Dit was iets wat ik koesterde, wanhopig beschermde met de hulp van mijn magie.

Isan scheurde het brood in tweeën en gaf mij een deel. Ik nam het warme brood dankbaar aan. 'Soms vraag ik me wel af hoe het achter de duinen is,' zei hij dan terwijl ik een hap nam van de manakish dat haast in mijn mond smolt. Zijn blik starend naar het punt waar de hemel met de aarde kruiste. 'Maar wat als het daar nog lelijker is dan hier? Ik durf dat risico niet te nemen.'

Lelijk? Hier?

Mijn blik ging over de gele stad, van de gebouwen tot de drinkende kamelen. De markt was een explosie van kleur en gezelligheid. 'Als het hier lelijk is, moeten we het gewoon mooi maken. Zo mooi dat we niet meer weg willen.' Ik wees naar de zon, naar de energie die het ons dagelijks gaf.

'Hoe wil je het mooi maken, alles is zo eentonig geel.' De jongen draaide naar me toe, lachte met zijn bruine haren voor zijn ogen. Ik glimlachte terug. Hij had geen idee hoe hij oplichtte wanneer hij met zijn dieren praatte, hoe de kinderen 's avonds niet konden slapen wanneer ze wisten dat er de volgende dag goed eten op het menu was. De zon was net zo stralend als Isans gouden ogen.

'Oh, Isan.' Langzaamaan zou ik hem de wereld introduceren die ik zag, de pracht in de kleine dingen. Het was niet eentonig geel. De gouden versieringen waren net sterren die uit de lucht geplukt waren, het lichtgele zand was dezelfde kleur als versgebakken broodjes. 'Als je de verschillende tinten zag, dan zag je pas hoe rijk de wereld aan kleur was.'

~***~

Mijn dag ging tergend langzaam vooruit, met de nasleep van een melancholische droom in mijn gedachten, schoten de stemmen in mijn hoofd van de nervositeit van vanavond tot de pijnlijke herinneringen van vroeger. Ik was blij toen ik de taak kreeg om schoon te maken, want het gaf mijn hoofd voor even rust. Ik was blij dat Asim me niet opgeroepen had, we maakten niet vaak ruzie, maar als die er was dan was ik degene die me verontschuldigde om de vrede te bewaren in onze bende.

Mijn moment van vrede was over bij het avondeten, ik had me al gekleed om naar buiten te gaan, met een oud en verkleurd gewaad van Isan over me heen gewikkeld om me warm te houden. Morgenavond zou ik hier niet meer zitten, waar ik wel was, wist ik allemaal niet. Door de zenuwen ging elk hapje moeilijk door mijn keel en toen Vin aanschoof, ging eten niet meer.

'Waar ga jij naartoe?' Als een bezorgde broer weigerde hij zijn blik weg te scheuren tot hij een antwoord van me had. Ik veegde mijn hand nat van de waterige saus en mijn speeksel aan het gewaad terwijl ik naar woorden zocht. Normaal vertelde ik alles aan Vin, maar de afstand leek zo groot. Als ik hem vertelde over Rhen, moest ik alles vanaf het begin vertellen en aanhoren wat voor een slecht idee het zou zijn. Mijn gebrekkige energie voor een discussie kon dat niet aan.

'Ik ga eventjes langs een vriend van me, ik ben over twee dagen weer terug.' Vanbinnen smeekte ik Vin om niet door te vragen, om me niet te laten liegen tegenover mijn beste vriend. Als hij de waarheid wist, zou hij me zeker tegenhouden. Hij zou Asim erbij halen en dan moest ik die ook weer onder ogen komen. De scenario's maakten mij moe, ik moest het kostte wat het kost vermijden.

'Vriend? Wie is die vriend?' Vin haalde zijn wenkbrauw op, mijn halve leugen was niet in de smaak gevallen. Echter was de blik die hij me gaf ook bitter, alsof hij insinueerde dat hij alles in mijn leven kende, terwijl hij de laatste weken niet een wist hoe mijn dagen verliepen, hoe ik mij voelde.

'De vriend die ik gemaakt heb sinds Isan en jij geen tijd meer hebben voor mij.' De woorden waren mijn mond al uit voor ik het doorhad. Gepijnigd keek Vin me aan en ik wist dat ik over een grens gestapt was. Isan en Vin waren geliefden, natuurlijk hadden ze meer oog voor elkaar dan voor mij. Ik was gewoon jaloers, kinderachtig en jaloers. 'Ik bedoelde dat niet zo, laat maar.' Beschaamd kwam ik overeind, stootte mijn been tegen de tafel terwijl ik aanstalten maakte om te vertrekken. Ik wilde hier weg.

Voordat ik nog meer dingen verpest.

'Wacht, Nyra.' Vin schoot overeind. Tranen brandden in mijn ogen en met bibberende adem keek ik over mijn schouder. 'Sorry, Isan- ik- Ik wist niet dat je je zo voelde.' Stamelend kwam hij dichterbij. Iedereen in de eetruimte keek ons aan. Het was alsof er een fel spotlicht op me stond die zorgde voor mijn rode wangen. De aandacht was verschrikkelijk.

'Nee, laat maar zitten, Vin. Ik versprak me.' Met een zwakke glimlach op mijn gezicht geplakt, wuifde ik het gesprek weg. Mijn zichtveld vaag door mijn tranen. 'Ik heb denk ik even tijd voor mezelf nodig, ik zie je over twee dagen, oké?'

Ik liet hem niet praten, met grote stappen verdween ik in de hal. Vin riep mijn naam nog een paar keer, eerst zacht om niemand te storen en daarna luider toen hij merkte dat ik niet ging stoppen. Eenmaal om de hoek, drukte ik mezelf tegen de muur en sloeg mijn mahika om me heen als een plotse golf. Mijn emoties maakten het moeilijker om het te controleren. Het zwiepte en golfde om me heen als een kamelenstaart, maar het hield me verborgen aangezien Vin pal langs me liep. Ik ademde beverig, mijn hart rammelde in mijn borstkas. Het was ongewoon voor mij om weg te lopen, maar iets vertelde me dat ik gevaarlijk dicht op een klif liep. Ik was de enige die zich vasthield aan het verleden, die hoopte dat er niks zou veranderen.

Maar dat was onmogelijk.

Met bevende benen liet ik de eetzaal achter, waar een tafel was met mijn half opgegeten avondeten die nog niet opgeruimd was. Mensen konden daar boos om worden als ze in een chagrijnige bui waren, dus mompelde ik alvast een verontschuldiging voor ik de schuilplaats verliet.

Tot snel. Mijn hand gleed over de gemetselde doorgang, terwijl ik de nacht introk en mijn huis verdween achter de zandheuvels.

Reflectie || ONC23Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu