Hoofdstuk 4

81 14 55
                                    

De ruimte, verblijf 3, ziet er heel open uit, maar dat is schijn. Hoge pilaren en diverse nisjes zorgen voor een benaderbare uitstraling, maar zodra de deur met een definitieve klik achter me wordt gesloten, weet ik dat ik ben afgesloten van de rest van Serail.

Ik heb nog geen tijd gehad om me aan de planeet te hechten, dus dat vind ik verder prima.

Helix heeft mijn boeien afgedaan en ik wrijf over mijn polsen om er wat gevoel in terug te krijgen. Intussen bekijk ik de omgeving, maar mijn zicht wordt versperd.

Een oranje wolk komt op me af en voordat ik de tijd heb om te reageren – of om te bedenken hóe ik zou moeten reageren – omringt het me. Ik sluit mijn ogen omdat ik bang ben er wat van het goedje in te krijgen en een seconde daarop knijp ik mijn neus dicht. De stank die uit de wolk komt is verschrikkelijk.

Met mijn andere hand voor mijn mond, roep ik verstikt: 'Wat is dat? Ga weg!'

Ik voeg de daad zelf bij het woord en duik tegen het tapijt aan dat de vloer bedekt. De wolk is gelukkig trager dan mijn reactievermogen, waardoor ik tijd win. Door de zoekende reactie besef ik dat de wolk een brein heeft. Van welke planeet komt dat wezen? Zoiets heb ik niet eerder gezien.

De wolk valt opnieuw aan.

Omdat het uit een mistige substantie bestaat, sta ik machteloos. Alleen mijn snelheid kan me redden en ik weet een prachtige koprol te maken. De pluisjes van de vloer kleven aan mijn pijnlijke handen, maar daar heb ik verder geen aandacht voor. Ik bekijk mijn omgeving ingespannen, op zoek naar iets wat me kan helpen.

Her en der zitten medegevangenen. De meeste rassen herken ik wel en in de overige zal ik me verdiepen, dat is een hobby van me, maar dat komt later. Ze zitten, staan of hangen in diverse posities, maar ze kijken me stuk voor stuk redelijk zielloos aan. Daardoor weet ik genoeg: als ik hulp zoek, zal ik dat bij hen niet vinden.

Terwijl ik voorbij hol, draaien ze hun hoofden – of wat daarvoor doorgaat – van de wolk weg, maar ze blijven mijn handelingen geïnteresseerd volgen. Altijd leuk, zo'n horde passieve fans.

Een zacht brommend geluid doorbreekt de relatieve stilte.

Ik zie een stofzuiger vanachter een pilaar een nieuw baantje trekken, zich niks aantrekkend van alle commotie. Nu is het natuurlijk een robot, dus dat viel te verwachten.

Omdat ik even inhield, haalt de wolk me in. Hoewel het mijn gezicht niet bereikt, voel ik hoe mijn mooie jurk wordt aangeraakt en daarna trekken er hoogst pijnlijke elektrische schokken door mijn benen. Voor de tweede keer in te korte tijd krijs ik het uit. Mijn beenspieren reageren niet meer op mijn commando's en daardoor zak ik roemloos op mijn knieën.

De stofzuiger rolt vrolijk voorbij.

Mijn brein geeft mij een flits inspiratie en ik grijp het apparaat beet. De wolk kruipt intussen langzaam maar zeker over mijn krachteloze lichaam, wat voor stuiptrekkingen en veel pijn zorgt. Hoewel het mijn armen tot nu niet heeft bereikt, besef ik dat mijn lijf kortsluiting maakt als het zo doorgaat. Ik moet snel handelen en ik heb waarschijnlijk maar één kans.

Ik zet mijn kiezen op elkaar en geef alles wat ik heb. Met een zwaai draai ik zowel mijn lichaam als de stofzuiger om, waardoor ik (figuurlijk) oog in oog kom te staan met de vijand – en de vijand met mij en mijn wapen.

Hoe het precies gecreëerd wordt door het wezen, weet ik niet, maar er klinkt een gillend geluid uit de oranje mist. Alsof het handjes en tandjes heeft, scheurt het een gedeelte van mijn jurk. Mijn vel krijgt diepe halen en mijn bloed aarzelt even, maar begint dan uit de wonden te sijpelen.

De wolk wordt opgezogen, met medeneming van een stuk jurk, maar dat neem ik voor lief.

Ik kom trillend op adem.

Voor mijn gevoel was ik al die tijd omringt door veel lawaai, maar het enige wat ik nu hoor is het bonzen van mijn hart en het gezellige zoemen van de stofzuiger in mijn handen. Alsof ik me gebrand heb laat ik het arme ding vallen, waar hij als een schildpad op zijn rug blijft brommen.

Behalve dat is het doodstil geworden om me heen. Iedereen staart me aan, zelfs de aliens zonder zichtbare ogen.

Ik sta wankel op en probeer naar ze te glimlachen, wat enigszins beverig lukt.

'Hallo, ik ben Hel1,' stel ik me netjes voor.

Ze zijn in eerste instantie geschokt, maar er is er altijd eentje die als eerste reageert en dat is nu ook het geval. Er dringt een kleurloos geval naar voren. De stem is bubbelig, maar zijn gebaar is overduidelijk als hij vol ongeloof naar de stofzuiger wijst.

'Je hebt Wilma vermoord!'

Harem [onc2024]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu