De spuitbus creëert een fijne mist als het wordt gebruikt om mijn wonden te verzorgen. Ik ben zoiets echter gewend en daarom reageer ik nauwelijks op het prikkende gevoel. Het hecht mijn vel bijna onzichtbaar aan elkaar, maar opscheppen over een oranje wolk die ik met een stofzuiger heb verslagen, komt op de een of andere manier niet heel dapper over en daarom vind ik het niet erg dat ik er geen littekens aan overhoud.
De Uimm, een vredelievende humanoïde van de planeet Uimmidarus, draait mijn hand om. Hij sist als hij de opengebarsten huid ziet en ik doe stoer alsof ik er helemaal geen last van heb. Stiekem ben ik blij dat hij het een stuk zorgvuldiger behandelt dan wanneer ik mijn wonden zelf zou verzorgen.
'Je hebt Wilma vermoord,' zegt Zandr. Hij staat op een paar meter afstand van ons en hij heeft zijn armen op een strenge manier over elkaar gevouwen, waardoor zijn donkere voorkomen extra opvalt. Net lukte het me om hem te negeren, maar nu hij begint te praten wordt dat moeilijker. De Uimm rondt zijn zaken af en klopt op mijn knie om aan te geven dat hij klaar is. Ik heb nauwelijks door dat hij vertrekt, want ik ben in een discussie verwikkeld.
'Zij begon.'
'Ze is een wólk. Ze zweeft alleen maar.'
In reactie wijs ik naar de zichtbare huid van mijn benen, die zichtbaar is omdat – jawel – ene Wilma haar mistige klauwen in me zette.
Ik mag blij zijn dat de spuitbus met geneesmiddel geen kinderen van haar voortbrengt, bedenk ik recalcitrant. Bij die gedachte bekijk ik de bus wantrouwend, maar ik zie geen flintertje oranje en daarom ontspan ik weer.
Zandr reageert verder niet en als ik hem aankijk, zie ik dat hij naar mijn benen staart. Alsof hij mijn blik voelt, dwalen zijn ogen langzaam af naar het meubel waar ik op zit en vervolgens verder, door de ruimte.
'Dus, je hebt een harem,' probeer ik hem van de dood van zijn zo geliefde Wilma af te leiden. 'Heftig.'
Het werkt half.
'Zolang jij ze niet vermoord, heb ik inderdaad een harem,' bevestigt hij vlak.
'Ach, in dat geval heb ik er nog een heel aantal te gaan,' zeg ik luchtig. Hoeveel heeft die vent er? Honderd²⁶?
Zandr maakt een verdacht geluid, waarna hij even kucht. Ik kijk nieuwsgierig naar hem op, maar zijn gesloten blik geeft niks van zijn gedachten weg.
'Maak je klaar,' zegt hij ineens. 'Je gaat met mij mee.'
'O, oké. Waar gaan we heen?' Ik glijd lenig van de bank af en schud mijn kleding goed. Tegen wil en dank bekijk ik de verruïneerde jurk weemoedig. Hoewel ik geen fan ben van dergelijke kledingstukken omdat het me hindert in mijn bewegingen, is de kleur zonder meer fantastisch.
'Helix geeft je nieuwe kleren, daarna gaan we naar de arena.'
Het schiet meteen door me heen dat hij mijn gedrag natuurlijk alweer zat is en dat hij het snelst van me af is als hij me bij de arena achterlaat. Succes daarmee, denk ik. De Boltrunian had mij al meer dan duidelijk gemaakt dat ze me niet sterk genoeg vonden. Natuurlijk ben ik het daar nog steeds niet mee eens. Eén ding weet ik zeker: ik zal mijn huid duur verkopen.
'Waarom kijk je zo verbeten? Die jurk moet echt weg,' zegt Zandr. Hij bekijkt me afkeurend, alsof ik veel waarde hecht aan zoiets flamboyants als een japon. Omdat ik dat in feite ook doe, mompel ik alleen iets chagrijnigs terug.
Helix beschouw ik inmiddels als mijn vaste oppasser, want hij staat buiten de dokterspraktijk op me te wachten. De Plantaan neemt me mee nadat Zandr hem zijn bevelen heeft doorgegeven. Deze keer blijft hij bij me als we verblijf 3 opnieuw betreden, maar er is nu geen Wilma meer om me het leven zuur te maken en daarom vind ik dat hij dat veel te laat doet.
Mijn kotgenoten – zo noem ik ze maar – zijn volgens mij geen centimeter verschoven van hun plek sinds de vorige keer dat ik de ruimte betrad. Hun hoofden draaien zich eenparig naar mij toe en ik zwaai vrolijk. 'Hoi, daar ben ik weer.'
Ze reageren niet echt, maar als ik hier langer blijf zal ik ze wel uit hun schulp krijgen.
Helix begeleidt me naar een tweede vertrek, dat de eerste ruimte in grootte en hoogte evenaart. Aan de kledingstukken te zien die overal en nergens een plekje hebben gevonden, is het een inloopkast.
Ik kan niet veel aan omdat de menselijke vorm niet erg gangbaar is op Serail, we zijn in verhouding een klein, onooglijk ras, maar ik zie een aantal gewaden waar ik me wel in kan hijsen. Ik grijp de eerste de beste; een oranje exemplaar. Ik zie het als een eerbetoon aan Wilma. Bovendien vloekt de kleur fantastisch met mijn haren en daar doe ik het voor.
Mijn kapsel is trouwens perfect gestileerd, want hoewel ik ermee over de grond heb gerollebold, zit het nog steeds in de grote, ingewikkelde knot die Charlaegh erin heeft gefrutseld. Natuurlijk zal het niet lekker slapen, waardoor ik een voornemen maak: als ik het er nooit meer uitkrijg, zal ik teruggaan en zout rondom haar weke gestalte strooien. Toekijken hoe ze krimpt lijkt me een mooie tijdverdrijf.
Mijn gedachten gaan van zout naar andere etenswaren en ineens begint mijn maag te grommen. Wanneer heb ik eigenlijk voor het laatst gegeten?
'Doei,' wuif ik naar de harempersonages, maar ik ontvang geen reactie van ze. Jammer.
'Helix, heb je ook wat te eten voor me?' vraag ik hem, terwijl hij me door een lange gang naar Zandr brengt. Van wat ik tot nu van het huis heb gezien, is alles groots. De steensoort die zowel de vloer als de muren bedekt ken ik niet, maar de diverse groentinten ervan zorgen voor een kalme sfeer. Grote bollen aan het plafond geven een gelijkmatig licht en verder zie ik nauwelijks meubels, schilderijen of andere attributen. Lekker saai dus.
De enkele deuren die ik stiekem heb uitgeprobeerd laten me geen van allen door, wat vervelend is. Ik speel kort met het idee om van Helix mijn bondgenoot te maken (het is namelijk niet mijn plan om voor altijd in de harem van Zandr vast te zitten), maar ik weet niet zo goed wat ik hem momenteel te bieden heb en daarom loop ik voor nu rustig met hem mee. Ik ben positief ingesteld, mijn kans komt nog wel.
'O ja, je bent een Aardbewoner,' zegt de Plantaan. 'Die hebben altijd honger.'
Dat weet hij natuurlijk omdat Zandr ongeveer hetzelfde eetpatroon zal hebben als ik, dus ik zeg niks en wacht rustig af.
'Wacht maar even.' Helix blijft staan en hij ruist met zijn bladeren. Van een niet nader te noemen plek op zijn lichaam rolt er opeens een bruin iets op de vloer en ik wend mijn blik beleefd af.
De Plantaan blijft ruizen en opeens drukt hij het bruine item in mijn handen. Mijn ogen ploppen bijna uit hun kassen als ik dat doorheb en mijn schreeuw zal door heel Serail te horen zijn, waarna ik zijn eindproduct zo hard van me afgooi dat het kort aan de muur tegenover me blijft plakken om dan langzaam omlaag te glijden.
Het bruine is opengebarsten, waardoor de appetijtelijke wit-roze kleur binnenin zichtbaar wordt. Er komt een hemelse geur vanaf.
'Wat doe je?'
Ik kijk Helix perplex aan. 'Wat doe jíj!' snauw ik terug.
'Ik gaf je te eten, de Puddibrierre staat over het hele universum als een delicatesse bekend,' sputtert Helix.
O ja. Nu hij het zegt, die naam komt me bekend voor. Het is niet alleen een delicatesse, maar ook peperduur. Plantanen zijn niet voor niks zulke omhooggevallen creaturen.
Ik kijk spijtig naar het verruïneerde voedsel en daarna hoopvol naar hem. 'Wil je er nog eentje... maken?' Ik zet mijn liefste stem op.
***
²⁶Prompt 26. De andere vrouw zijn in een huwelijk doet pijn. Maar de 100e zijn in een harem van krachtige wezens is dodelijk.
JE LEEST
Harem [onc2024]
Science Fiction✨ 3e plaats ONC 2024 ✨ Planeet: Serail, van het zeshonderddertiende sterrenstelsel. Jaar: 3224, volgens het intergalactische akkoord. Hel1 heeft wanhopig gevochten, maar de tegenstanders waren te sterk en nu hoort ze tegen wil en dank bij de harem...