Hoofdstuk 11

33 5 0
                                    

Ik zie dat er iets op mij afkomt. Als ik merk dat ik wordt vastgepakt, probeer ik tegen te stribbelen. Tegenstribbelen doet pijn, maar ik moet wel! Ik probeer de handen weg te slaan, maar dat lukt niet. Ik word opgetild door iemand. Ik zit op de grond. Ik kijk om me heen, ik zie een aantal lichamen. Ik hoor een stem tegen me praten, ik open mijn ogen helemaal.

"In onze val getrapt?"

Dan zie ik wie de personen zijn... HET ZIJN MENSEN MET MASKERS! Ik sta op, maar word duizelig en dreig om te vallen. Ik word opgevangen en terug op de grond gezet.

Een van de personen gaat op zijn knieën voor mij zitten.

"Ik zei toch dat we elkaar nog eens zouden zien?"

n...nee...NEE! DAT KAN ECHT NIET! LAAT DIT EEN DROOM ZIJN! Ik sta weer op, deze keer blijf ik staan.

Ik ben omringd door gemaskerde mensen, ze staan op twee meter afstand van mij. Ik zoek een plek om de kring te doorbreken en weg te rennen.

"Probeer het nu niet, dat lukt niet" hoor ik de persoon zeggen. Hem geloven wil ik niet, maar dit keer lijkt hij gelijk te hebben. Hoe kan ik die kring doorbreken? Mijn gedachtes vervagen als ik iemand hoor praten.

"Neem haar mee, ik moet nog met iemand praten..."

Met iemand praten? Met wie dan? Dan herinner ik me iets...

"Kom tevoorschijn, ik krijg echt grote problemen als je nu niet mee gaat."

Ik kan er niet lang over denken, want mijn arm wordt vastgepakt. Ik probeer mijn arm weg te trekken, maar de greep wordt steviger. Ik sla met mijn vrije arm tegen de persoon, maar die laat niet los. Ik hoor iemand vals lachen, vervolgens word ik opgetild. Ik begin te spartelen, maar dat helpt niet. Ik heb niet eens in de gaten dat ik wordt neergelegd, zo ben ik aan het spartelen. Ik krijg nu pas door dat ik weer in een busje lig, maar of het dezelfde is als daarstraks weet ik niet. De persoon wil een touw om mijn handen doen, maar ik kruip zo snel als ik kan naar achteren. Waar ze me heen brengen weet ik niet, maar of ik het überhaupt wil weten...

Dan stapt de persoon aan de kant, om plaats te maken voor een ander. Het is de 'leider'. Hij heeft geen gewaad aan zoals de andere, hij heeft een zwart vest en een zwarte broek aan.

"Ik denk dat we de wond op je pols moeten verzorgen, anders gaat die ontsteken."

Ik adem diep in en zeg: "Ik wil niet dat je dat doet." Ik wil hem niet in mijn buurt hebben!

"Sorry mop, je hebt nu even niets te willen."

Deed hij dat nu serieus? Noemde hij me nu echt 'mop'? Gadver!

"Geef me dat doosje eens aan," zegt de man tegen een ander. Hij pakt het doosje, klimt het busje in en komt voor me op z'n knieën zitten. Nu zit ik tussen hem en de wand opgesloten. Hij pakt mijn arm vast, die ik weer probeer weg te trekken. Helaas lukt dat niet, hij is te sterk. Dan trekt hij mijn arm verder naar zich toe. Met zijn vrije hand pakt hij verband uit het doosje. Hij verzorgt mijn pols en vervolgens kijkt hij mij aan.

"Nou, zo erg was dat toch niet?"

Ik zeg niets. De man verlaat het busje en doet de deuren dicht. Het busje begint te rijden, en na een tijdje stopt het busje weer met rijden. Waar ben ik? 

En dat waren weer 3 delen van dit verhaal... waarschijnlijk plaats ik dit weekend weer 2 hoofdstukken.

xx AngelsNFire


OntmaskerdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu