Hoofdstuk 10

55 5 2
                                    

Na uren rijden hebben we nog steeds geen plek gevonden. Het is net ochtend geworden. Elisabeth is net wakker geworden.
'Waar zijn we?' Vraagt ze slaperig. Ze leunt nog steeds tegen mij aan.
'We zijn ergens veilig.' Antwoord ik. Ik aai haar hoofdje en de sluit haar ogen weer. Ze moet vast zeer moe zijn. De auto begint een raar geluid te maken en niet veel later staan we stil.
'We hebben geen benzine meer.' Zegt Mark die het stuur een tijd geleden had overgenomen van Thomas.
'Wat nu?' Vraagt Lauren. Ik kijk even rond en zie een houten plakkaat staan. Ik stap uit de auto en ga er naartoe.
"Woodlands, kom en u overleeft"
Dit kan misschien wel de oplossing zijn. Ik loop terug naar de auto. De rest is ondertussen ook al uitgestapt.
'Ik heb misschien een idee.' Zeg ik wijzend naar het houten paneel. Mark loopt er naartoe en leest het.
'Ik vind het niet zo een goed idee. Het is te gevaarlijk. Wat voor een mensen zullen het zijn?' Zegt hij twijfelend. Het kan zijn dat het niks word. Maar het kan ook de perfecte oplossing zijn.
'Komaan, er zijn vast en zeker nog goede mensen in deze wereld.' Zeg ik tegen Mark om hem te overtuigen.
'Ik vind het proberen waard pap.' Zegt Thomas die achter me is komen staan. Ik kijk omhoog naar hem. Lachend kijkt hij me aan. Ik lach verlegen terug.
'En, wie weet, vinden we de rest van de groep.' Ik kijk hem verward aan.
'Waren er meer mensen dan.' Vraag ik nieuwsgierig. Thomas knikt.
'Mijn oom, Dirk. Leen, Ezra en Andrew.' Ik herken de naam Andrew. Mijn vader heette zo. Het zal hem vast niet zijn want het is haast onmogelijk dat hij het overleeft heeft.
'Oke, we wagen het er op. Maar we blijven dicht bij elkaar. Geen enkele uitzondering.' Ik knik naar Mark en dan naar Lauren. We pakken onze spullen en volgen het treinspoor.

'Hoe lang nog?' Zeurt Lauren achter ons. Ik rol mijn ogen en negeer haar.
'Het wordt bijna donker.' Zegt ze bang. Dat is waar. De lucht ziet rood.
'Kijk!' Roept Elisabeth die naar de lucht wijst. 'De lucht staat in brand!' Ik grinnik. Dat zei ik vroeger ook altijd. De lucht is echt prachtig. Had ik nu maar mijn camera, dan zou ik super veel foto's pakken. Plots zie ik iets verderop op de sporen. Ik knijp mijn ogen samen en probeer te achterhalen wat het is.
'Ik denk dat we geluk hebben.' Zegt Mark. We lopen naar het voorwerp toe en het blijkt een treinwagon te zijn.

Ik trek mijn wapen net als de rest van de groep. Mark luistert op er niks in de wagon zit en opent voorzichtig de wagon. Plots schiet een arm uit de wagon en Mark schiet naar achteren. Ik steek met mijn mes en sleur de bijter uit de wagon. Ik ruk mijn mes uit zijn arm en steek mijn mes in zijn hersenen. Hij ligt stil op de grond en ik zit onder het bloed. Elisabeth staat achter Thomas en Mark ligt op de grond. Ik rijk mijn hand uit en ik trek hem recht.
'Dankje.' mompelt hij. Ik knik met een grijns en open de zware deur van de wagon. Het ruikt er niet al te fris en tot mijn schrik liggen er meer lijken in de ruimte. Thomas en ik slepen ze er een voor een uit.
'Hier kunnen we wel overnachten, maar als de zon opkomt vertrekken we direct.' Zegt Mark. We stemmen allemaal in en leggen onze spullen neer.

Ik en Lauren hebben als eerste de wacht. We zitten bij de deur die op een spleetje staat waardoor de ruimte een klein betje belicht wordt.
'Denk jij dat Woodlands iets gaat orden?' Vraagt Lauren aan mij. Ik denk na. Ik twijfel toch wel. Misschien zijn het weer mensen met slechte bedoelingen.
'Ik weet het niet. Het is het proberen waard, toch?' Zeg ik. Ik vraag het meer aan mezelf dan aan haar.
'Wat als het weer hetzelfde is? Levens staan op het spel!' Dat is waar. Ik kan ze verliezen. Mijn nieuwe familie. Thomas, Mark en Eisabeth. Lauren nu ook.
'Ja je hebt gelijk.' Zeg ik triest.
'Je wilt Thomas toch niet kwijt.' Zegt ze iets zachter. Ik kijk haar aan. Mijn wangen worden rood en ik krijg een raar gevoel.
'N-nee.' Stamel ik. Ze lacht naar me en maakt een klein vreugde dansje.
'Ik wist het.' Zegt ze op een zangerige toon. Ik kijk haar niet begrijpend aan.
'Je vind hem leuk.' Zegt ze met een grijns. Mijn ogen worden groot en ik kijk rond of niemand naar ons kijkt. Vind ik Thomas leuk? Nee dat zal niet.
'Wat zeg jij nou?' Vraag ik alsof ze gek is geworden.
'Het is wel duidelijk hoor, hoe je naar hem kijkt en hoe je met hem praat.' Zegt ze en ze geeft me een por. 'En trouwens, ik heb zo een vermoede dat hij ook een oogje op jou heeft.' Ik kijk haar aan alsof ze gek is maar ik zwijg. We zijn gewoon vrienden. Hij is niet op mij en ik niet op hem.

Ik schud de gedachten van me af en ik kijk naar buiten. De Dolers slenteren over de weg heen maar ze merken me niet op. Het is best rustig. Geen geschreeuw van mensen die hulp nodig hebben of uiteen gescheurd worden.

Lonely SurvivorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu