Chapter 19

2.2K 144 21
                                    


Chapter 19

Aubrey kijkt gefocust naar de weg voor haar. De auto scheurt van de ene straat naar de andere. Ik heb moeite niet duizelig te worden. De huizen flitsen voorbij, te snel om het beeld helder te krijgen.

"Maak je gordel vast." Aubrey zegt het zonder me aan te kijken. Haar vingers verstevigen de grip om het stuur waardoor haar knokkels wit kleuren.

Een zucht verlaat mijn mond en ik klik de gordel vast. Ik vraag me af waar we heen gaan. Aubrey kijkt de hele rit al nors maar de reden kan ik niet bedenken. Haar blonde haren zijn als een gordijn om haar gezicht alsof ze ervoor gemaakt zijn haar gezicht te verhullen. Hoelang zou zij al leven? 100 jaar? Misschien 200? Ik zou het niet weten.

"Waarom was je met Jack?" Haar stem trilt en ze ademt diep in en uit. "Wat hij ook heeft gezegd heeft, hij liegt."

"Hoe-" ik kan mijn zin echter niet afmaken want Aubrey onderbreekt me al. "Geef antwoord op mijn vraag."

"Ik had gewoon wat vragen." Ik besluit niet te vertellen over het feit dat ik Jack wat van mijn bloed had genomen. Aan de houding van Aubrey is op te maken dat ze behoorlijk gespannen is en ik heb het gevoel is dat ze een tikkende tijdbom is.

Ze zucht nog een keer, waarschijnlijk om zichzelf te kalmeren. "Waarover"

Wat gaat het haar aan waar ik met Jack over praat? Ik sla mijn armen over elkaar en kijk weer uit het raam. We zijn ondertussen op de snelweg, duidelijk een enorm eind van het appartement vandaan. "Waar gaan we heen?" Vraag ik. Laten we de rollen omdraaien.

Aubrey staart strak voor zich uit. Haar knal blauwe ogen die dezelfde kleur hebben als de wolkenloze hemel, trillen van iets dat op stress lijkt. "Naar een vriend van mij."

Ze slaat af en een enorme parkeerplaats verschijnt. Ik weet het antwoord al. We gaan naar het bos. Wat heeft ze daar te zoeken? Woont die zogenaamde 'vriend' van haar daar? Het enige wat ik van het bos daar kan herinneren is de vreselijk verwarrende situatie met de wolf mensen. Een rilling trekt door mijn ruggengraat als ik terug denk aan de gloeiende armen om mijn nek en de geur van rottend vlees. En dan hebben we het nog niet eens over de mensen die in wolven veranderende. Zit ik in de film twilight ofzo? Weerwolven.. vampiers..

Met een schok komt de auto tot stilstand. "We zijn er."

Als we uitgestapt zijn kijk ik eens goed om me heen. Aubrey haalt haar telefoon uit haar zwarte leren jasje. Ze begint te bellen maar ik ben verre van geïnteresseerd in wat zij te bespreken heeft. Een koude wind komt langsrazen die vreemde fluisteringen met zich meebrengen. Het lijkt haast alsof ze me roepen, ze schreeuwen dingen, dingen die ik niet kan verstaan.

"Ja, geen probleem."

Ik draai en kwartslag en zie een reusachtig beeld voor me staan. Het is een standbeeld van een vage schim die in zijn armen in de lucht heeft. Erom heen steken slordige rotsen uit, het lijken bijna.. "Vlammen" fluister ik bijna geruisloos.

Aubrey kom naast me staan en knikt. "Vroeger stond er een kerk. Hij is lang geleden afgebrand en honderden mensen zijn overleden. Dit is het monument om die mensen te herdenken."

En inderdaad, als ik mijn ogen naar het bronzen plaatje onder het beeld laat zakken is er een tekst in gegraveerd. 'Monument slachtoffers brand van Maankerk 1826'

"Waarom brandde hij af?" Vraag ik. Als ik een blik opzij werp zie ik dat Aubrey haar gezicht vertrekt en verdrietig naar de schim kijkt. Bijna laat ze een traan vallen maar ik heb het zeker verbeeld. Ik schud mijn hoofd en probeer die rare gedachte uit mij hoofd te verbannen.

Maar dan, heel langzaam baant zich een zilverkleurig stroompje water uit haar ooghoek een weg in de richting van haar kin. En dit moment zou ik nooit vergeten. Aubrey, de vampier, huilt. Er flitsen zoveel emoties door haar ogen dat ik niet in staat ben er één van te onderscheiden. Spijt? Schuld? Angst? Woede? Ik zou het niet weten.

"Iemand was zo harteloos en hatelijk dat diegene de kerk in brand stook en honderden mensen om het leven liet komen. Degene was zo slecht en verschrikkelijk, dat ze een daad pleegde die ze niet meer kon terug draaien als ze dat gewild zou hebben."

Ze. Ze zei 'ze'. Alleen al de manier waarop ze de woorden uitspreekt, wakkert angst in me op. Het is overduidelijk dat ze diegene vanuit de grond van haar hart haat.

"Kende je iemand die in die kerk zat?" Vraag ik voorzichtig, mijn woorden zorgvuldig uitkiezend.

"Ja."

Ik leg een hand op haar schouder als nog een traan haar ogen verlaat. Het is moeilijk om te zien hoe iemand die ik me voorstelde als zo'n sterk persoon zo kwetsbaar te zien. "Het spijt me voor je."

Aubrey draaid zich om en kijkt me diep in de ogen. Met de rug van haar hand veegt ze de verdwaalde tranen weg. Geen snik verlaat haar lippen. Geen geluid dringt mijn oren binnen. Niks. Het hele bos is stil en daar ben ik sinds nu ook een deel van. Ik ben stil. Aubrey is stil. Alles is stil.

Dan besluit Aubrey de stilte te verbreken. "Het spijt me."

Voor ik kan vragen waarvoor, pakt Aubrey met onmenselijke snelheid een tak vanachter haar en mept het tegen mijn hoofd. De pijn in mijn hoofd is onverdraaglijk maar gelukkig verlies ik mijn bewustzijn en word alles om me heen zwart. Zo stil als het was. Is het nu weer.

Clarice (book I)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu