Hoofdstuk 15

389 26 4
                                    

                                              Melissa

De scherven vliegen me om de oren. Ik gil, maar mijn keel zit dicht van angst, en verbazing. Het gaat zo snel. Voor ik het weet staan we weer op de grond en de benen van de man zie ik amper bewegen, zo snel gaat het.

Ik leg mijn gespreide vingers plat op zijn rug. Voorzichtig zuig ik alle magie die ik kan vinden naar me toe om de man een schok te verkopen. Omdat ik me niet kan concentreren en mijn hart als een bezeten klopt krijg ik het moeilijk voor elkaar. 'Ik zou het niet proberen als ik jou was.' Er gaat een elektrische schok door me heen. Ik piep.

De bomen zoeven voorbij. We zijn weer in het bos. Misschien hoort hij wel bij Corné en is hij gestuurd om me terug te halen! Op dat moment slaat de man zijn vleugels open. De veren schuren tegen mijn gezicht. Ze zijn niet zo zacht als die van Corné en ze zijn zwart. Zo zwart dat ze niet opvallen tegen het verdonkerde achtergrond van het bos. O... Ik ben ontvoerd door een Duistere Engel! In een donker bos!

Paniekerig sla ik met mijn vuisten op de rug van de man. 'Laat me gaan! Ik heb niks gedaan!' De man snuift. 'Jij hebt niks gedaan, maar je ouders wel. Je bent geboren.'

Ik knarsetand. 'Hou mijn ouders erbuiten!' Ik geef hem een mep, maar dat lijkt hij alleen maar grappig te vinden.

Zijn vleugel slaat me in mijn gezicht, waardoor ik een beetje verbaast mijn handen laat zakken. 'Of anders? Je kan niks tegen me uithalen, halfbloedje.'

Mijn oog valt op een rood lijntje aan de dikke rand boven zijn vleugels. Een snee. 'O echt niet?' Mijn nagels zinken in het sneetje, die net groot genoeg is. De man schreeuwt het uit. Hij grijpt mijn broeksband en trekt me van zich af.

De lucht zoeft langs mijn oren als ik door de lucht vlieg, recht op een boom af. Helaas heb ik geen vleugels om mezelf af te remmen, dus steek ik mijn armen en benen voor me uit, net op tijd.

Mijn handen en voeten komen zo hard tegen de boom aan dat de stam trilt. Mijn botten rammelen nog na van de klap. Ik voel geen pijn, maar iets zegt me dat ik iets ben vergeten.

O ja, ik kan niet vliegen. Ik probeer houvast te zoeken bij de bast, maar die is te glad. Gillend val in naar me, een veel grotere afstand dan ik eerst dacht. 

Ik knijp mijn ogen dicht. Ik hoef niet mijn eigen bloed te zien rondvliegen het moment voordat ik doodga. 

De grond onder me veert een stukje terug als ik land. Ik adem nog, dus ik ben niet dood. Als ik mijn ogen open doe kijk ik recht in het gezicht van een blonde engel met bloed doorlopen ogen. Zijn irissen zijn een beetje melkachtig zoals bij de werkers bij Corné thuis. 'Volgens mij moeten we het niet vermoorden, Ross.' zegt de blonde.

De andere engel, Ross, verschijnt achter me en wrijft over zijn vleugel. 'Dat ding viel me aan!' Hij kijkt me vernietigend aan. Wat denkt hij wel niet? Ik ben geen voorwerp!

De blonde engel draait zich om naar Ross en rolt met zijn ogen. Nu is mijn kans. 

Ik geef de engel een stomp tegen zijn kaak, zodat hij me laat vallen, en ren weg. Ik weet niet waar ik heen ga - ik herken niks wat wijst op stukken waar ik vroeger ben geweest -, maar menselijke instinct zegt dat ik moet rennen, heel heel hard. 

Ik ben niet zo snel als een engel, ik zal ook nooit zo snel worden, hoe vaak ik er ook voor zou trainen. Dus ik moet slim zijn, en vraag me nou niet hoe ik een stel engelen voor de gek wil houden. 

Vergeleken bij hen ben ik flut. Ik kan niet eens een takje laten zweven zonder mezelf zo hard te concentreren dat ik hoofdpijn krijg. Laat staan dat ik mezelf moet kopiëren!

EngelenkusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu