Hoofdstuk 5: zeeziek

739 53 16
                                    

Hoofdstuk 5

Zoals gewoonlijk was als ze op een boot zaten was Halt er niet helemaal bij de eerste paar uur. Will wist uit evaring dat je hem dan met rust moest laten, en dat dit nog best een dag of twee kon duren. Daarna zou hij weer zijn altijd vrolijke zelf zijn.

Correctie, gewoon zich zelf.

Will moest glimlachen om zijn eigen grap maar hij had het verkeerde moment uitgekozen en dingen verkeerd ingeschat, want op dat moment kwam Halt juist naar hem toe sjokken.

Toen hij de glimlach zag, echter, raakte hij weer geïrriteerd. En een geïrriteerde Halt op een boot… Dat heb je gewoon liever niet.

‘Dus je denkt dat dit grappig is?’ vroeg Halt. Will keek op naar zijn vroegere leraar, die hij niet aan had zien komen, en keek verrast.

‘Halt! Je bent al hier! Ik bedoel… Het gaat beter lijkt me en…’ ‘Ach houd toch je mond,’ beet Halt hem toe terwijl hij weer terug sjokte naar zijn plek voor in de boeg.

Will stak zijn handen omhoog in een verontwaardigd gebaar en hij zuchtte er luidruchtig bij. Hoe had hij al die jaren met Halt door kunnen brengen?

Dat was natuurlijk niet serieus bedoeld, want Will hield ervan om in de buurt van Halt te zijn. Hij hield van de humor die de man had, hij hield van de plannen die hij maakte, en hij hield zelfs van de toon waarop hij werd afgesnauwd. Niet dat hij dat Halt ooit zou vertellen, natuurlijk. Wat Will niet wist was dat hij op die manier heel erg op Halt leek.

‘Jager Will, is het niet?’

Een stem deed Will omdraaien en op een platform dat vast was gemaakt aan de mast, niet hoog genoeg om het kraaiennest te zijn, stond een jongeman. Hij was nog niet zo oud, rond de achttien of negentien jaar, maar over zijn gezicht liep nu al een litteken. Gelukkig voor de jongen was het litteken op zijn (vanaf de jongen gezien) rechter wang niet heel lelijk, maar littekens, mooi of niet, heb je natuurlijk liever helemaal niet.

‘Noem me maar Will, hoor,’ antwoordde Will vriendelijk. Iets aan de jongen leek bekend, maar hij kon zijn vinger er niet op leggen.

‘Thomas,’ zei de jongen terwijl hij met gemak van het platform klauterde en binnen de kortste keren voor Will stond. ‘Ik ben Thomas.’

‘Nou, aangenaam, Thomas,’ zei Will vriendelijk. Hij bekeek de jongen even. Hij was best lang en aardig dun, hij was gespierd maar niet zo erg dat hij enorm brede schouders had gekregen en zijn haar was kort. Hij was duidelijk geen Skandiër.

‘Dus, wat doet een buitenlander op een Skandisch schip?’ vroeg Will daarom. Hij vond de jongen wel interessant, en aangezien het toch nog wel even zou duren voordat Halt was bijgedraaid kon hij net zo goed zijn tijd gebruiken om met hem te praten.

De jongen leek even te schrikken van Will’s opmerking maar hij herstelde zich snel. Will begreep eventjes niet waarom, maar de verklaring van de jongen klonk logisch.

‘Iets langer dan een jaar geleden ben ik als slaaf Skandia binnengebracht. Ik ben meegenomen terwijl ik mijn moeder en twee broertjes beschermde. Zij waren gelukkig niet meegenomen en wisten te ontkomen. Eenmaal in Skandia moest ik aan het werk en het werk was zwaar, maar ik klaagde niet. Mijn familie was veilig en daar ging het om.’

Tijdens het verhaal van de jongen keek Will weer naar het litteken, en hij vroeg zich af of de jongen dat had gekregen tijdens het slavenwerk.

‘Ik ben een buitenslaaf geweest, en dat is niet makkelijk. Dat is absoluut niet makkelijk,’ vertelde de jongen, zijn blik somber terwijl hij aan die tijd terugdacht. Will knikte dat hij het begreep. Ook hij was eens een buitenslaaf in Skandia geweest, jaren geleden al weer. De tijd vloog.

Nog lang niet de leraar (Boek 2)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu