Hoofdstuk 16: vertrek

500 42 6
                                    

Hoofdstuk 16

‘Je maakt een grapje,’ stelde ik vast terwijl ik Hal’s gezicht probeerde te peilen. Hij keek uiterst serieus en zonder zijn blik af te wenden zei hij, ‘Zou ik grapjes kunnen maken over zoiets ernstigs? Waar zie je me voor aan?’ ‘Voor een Skandiër. Die zijn niet zo serieus,’ ‘Touche.’

Het was een rustige dag op het eiland. Iedereen was in een vertrouwelijk ritme gevallen en de reparaties waren zo goed als klaar. Alleen Jesper en Stefan waren nog bezig, maar zoals het eruit zag zouden ze voor de vloed klaar zijn. Als het eenmaal zo ver was, had ik geleerd, kon je het schip weer in het water duwen. Met eb ging dat nogal moeilijk, aangezien het water amper tot het achterste puntje van het schip kwam. Precies daardoor was vloed het gewenste getij.

‘Maar meen je dat? Heb je nog nooit paard gereden? Dat vind ik toch echt moeilijk om te geloven. Hoe kun je nou reizen zonder paard te rijden!’ Het moment dat de opmerking mijn mond verliet had ik al door hoe dom het was wat ik net gezegd had. Hal keek me geamuseerd aan en verplaatste zijn blik van mij subtiel even naar de Reiger voordat ze weer terug kwamen. Toen trok hij beide wenkbrauwen op voor een enkele seconde voordat hij ze weer liet zakken, wat er nogal komisch uitzag. Ik begon te lachen, en aan de glimlach die doorbrak op zijn gezicht was te zien dat dit ook zijn bedoeling was geweest.

En toen verdween de glimlach opeens en maakte plaats voor een serieuze uitdrukking. En dan bedoel ik echt serieus en niet gemaakt, zoals eerder. ‘Hoe gaat het nou met je?’ vroeg hij, me strak aankijkend. Ik had de vraag niet verwacht en nog steeds met een lachje haalde ik mijn schouders op. ‘Prima,’ zei ik, zonder er bij na te denken.

‘Echt?’

De oprechte blik in zijn ogen, de zachte klanken in zijn stem, de vriendelijkheid die zijn hele lichaamstaal uitstraalde… Stuk voor stuk maakte het een gat in de muur die ik om me heen had getrokken en voor ik het wist was er bijna niets meer van over. Ik opende mijn mond om te antwoorden maar er kwam geen woord meer uit. De tranen sprongen in mijn ogen en terwijl ik keek naar de bezorgde jongen die naast me in het zand was alles dat ik kon doen op mijn lip bijten om het binnen te houden.

Hal reageerde meteen op mijn emotie. Zonder een woord te zeggen schoof hij een stukje op en trok me in zijn armen, tegen zijn borst aan. Toen mijn gezicht zijn zachte shirt raakte brokkelde het laatste kleine stukje van die muur af. Met een klaaglijk geluidje begon ik te huilen. Hal begon zachtjes sussende dingen te fluisteren en met een hand draaide hij kalmerende rondjes op mijn rug.

Zo zaten we een tijdje. Ik die al dat opgekropte verdriet eruit liet en Hal die me vasthield als een anker in een onrustige zee. Toen mijn tranen eindelijk op waren ademde ik diep in. Ik maakte echter geen aanstalten om anders te gaan zitten en Hal sprak me niet tegen.

‘Het allemaal mijn schuld,’ fluisterde ik, mijn stem veel te zacht en fragiel. Proberen om hem sterker te laten klinken lukte niet en ik fronste even, maar liet het toen maar gaan. Hal had me toch al zien huilen, wat boeide het nog. ‘Als ik er niet was geweest, dan hadden mijn vader en moeder en broer nu nog geleefd en…’ ‘Je broer niet.’

Ik wilde verbaasd naar hem op kijken maar hij had me de tijd niet. ‘Als ik iets begrijp van deze hele situatie dan is het wel dat je broer net zo goed als jij recht heeft op de troon. Misschien later in de rij, maar nog steeds heeft hij dat recht. Als jij er niet was geweest zouden ze hem sowieso toch gedood hebben.’

Even was het stil als ik hier over na denk. Speels gaf ik hem een por terwijl ik zei, ‘Wat heeft Rim je nog meer vertelt, hm?’ Hal keek me schaapachtig aan en mompelde iets over dat hij betrapt was. Een klein giecheltje ontsnapte uit mijn keel waarop Hal een raar gezicht maakte. Daarop moest ik weer een beetje lachen en Hal keek opgelucht. ‘Klaar om naar het schip te gaan? Het ziet er naar uit dat de jongens willen vertrekken.’

Ik knikte terwijl hij opstond en accepteerde zijn uitgestrekte hand om zelf overeind te komen. Snel klopte ik even het zand van mijn broek en ik zag Hal hetzelfde doen. Toen, met een klein gebaar van zijn duim, veegde hij de tranen van mijn wangen. Ik bloosde en keek weg.

 Samen, schouder aan schouder, liepen we naar de Reiger. Vanaf de boot was de plek waar we samen in het zand gezeten hadden niet te zien en de Reigers keken ons nieuwsgierig aan toen we aan kwamen lopen. Ik trok me er niet veel van aan en liet Hal een pas versnellen terwijl hij aanstalten maakte om zijn crew toe te spreken.

‘Mannen,’ begon hij. Zijn blik bleef op Lydia en Rim rustten maar hij voegde er niets aan toe. Beide meisjes zwollen even op met trots en ik keek er geamuseerd naar. ‘We weten allemaal waarom we hier zijn. Dat komt omdat we zijn aangevallen. We zijn aangevallen terwijl we niet alert waren en de vijand heeft hier gebruik van gemaakt.’

Die trots ebde maar al te snel weg en het duurde niet lang voordat de hele groep berouwvol naar hun Skirl zat te kijken. Zelfs ik, die toch niets met die hele boot te maken had gehad, voelde me niet helemaal op mijn gemak. Hadden we inderdaad niet wat beter op kunnen letten? Hadden we niet alerter moeten zijn?

‘Dit is op geen enkele manier een uitval tegen wie dan ook van jullie. Ikzelf zat ook fout en ben net zo goed niet alert geweest. Wat ik probeer te zeggen is, we zitten al lang op zee en hebben allemaal een reden om afgeleid te zijn,’ ik durfde te zweren dat zijn ogen iets langer op mij bleven rusten dan op de anderen ‘en dat was okay voor de missie die we gekregen hadden. Nu is het iets heel anders geworden. Of die piraten nou achter Allison of iets anders aanzaten, we zijn aangevallen. Wie weet of ze nog eens terug komen, of hun vrienden, of hun vijanden. We weten het simpelweg niet. Daarom wil ik jullie allemaal oproepen om veel alerter te zijn. Het is niet lang meer naar Skandia. Zorg er nou maar voor dat er onderweg niets ergs gebeurd.’

De gezamenlijke berouw maakte weer plaats voor instemmende geluiden en een enkeling ging zelfs zo ver als juichen. Toen er echter niemand meedeed hield dat snel op. ‘Ulf,’ zei Wulf tegen zijn broer, duidelijk geïrriteerd. ‘Was dat nou nodig, Ulf?’ Ulf, blijkbaar degene die had zitten juichen, keek zijn broer ook aan. ‘Eigenlijk wel, Wulf. Vond je het niks?’ ‘Nee, eigenlijk niet nee,’ ‘Dat is dan jouw probleem.’

Met een steek van jaloezie keek ik naar interactie. Ook al konden we het over het algemeen erg goed vinden, ook Oscar en ik hadden onze ruzietjes gehad. Zelfs die miste ik aan hem. Ik durfde bijna wel te zeggen dat ik juist die ruzietjes miste, maar toen bedacht ik me dat dat niet helemaal waar was. Wat ik nog het meeste miste was dat gevoel, dat beschermende gevoel, dat er iemand voor je was die je nooit meer alleen zou laten. Nou ja, tot ze dood waren dan.

Zelfs nadat Ulf en Wulf door Hal uit elkaar getrokken waren (Ingvar was in geen velden of wegen te bekennen) bleef dat onbehaaglijke gevoel achter. Ik kon het niet helemaal van me afschudden en voor mijn gevoel bedrukte het de sfeer aardig terwijl we een voor een aan boord klommen. Ingvar, die aan kwam lopen, stopte naast mij en wilde aan boord klimmen. Het vele zweet op zijn voorhoofd kon ik echter niet negeren en ik legde een hand op zijn arm om hem tegen te houden.

Bijna trok hij me gewoon met zich mee, zo sterk was die gozer. Toch draaide hij zich om bij het contact en hij keek me vragend aan. Waarschijnlijk omdat hij niet zeker wist wie ik was door zijn bijziendheid. ‘Gaat het wel goed?’ vroeg ik bezorgd terwijl ik naar zijn koortsachtige ogen keek. Oh nee, het ging duidelijk niet goed. Ingvar haalde echter zijn schouders op, duidelijk minder onder de indruk dan ik. ‘Niet de eerste keer dat ik ziek ben geworden, en ook zeker niet de laatste keer. Ik kan voor mezelf zorgen,’ zei hij trots.

‘Misschien kun je naar Edvin gaan om te vragen of hij iets heeft tegen die koorts,’ merkte ik op, mijn stem duidelijk makend dat het geen optie maar een verplichting was. Ik zag hoe de veel grotere jongen me  van top tot teen aankeek, op zoek naar iets om tegen me te gebruiken, maar zijn schouders zakten naar beneden toen hij dit niet kon vinden. ‘Okay Allison, zal ik doen,’ mompelde hij voordat hij in een sprong op het dek stond.

Hal had dit alles gadegeslagen en terwijl ik, zij het met iets meer moeite, ook op de boot klom keek hij me even bedenkelijk aan. Zijn blik zei me genoeg. We moeten hem in de gaten houden. Ik knikte als antwoord voordat ik naar het plekje liep dat voor mij gereserveerd was op het eerste gedeelte van de reis. Mijn spullen waren daar al netjes neergelegd, maar ik pakte ze zonder iets te zeggen op. Niemand klaagde toen ik ze onder een van de op dat moment ongebruikte roeibankjes legde.

Ik verborg mijn glimlach door iets uit de zak te zoeken. Ze hadden me misschien nog niet volledig geaccepteerd, dacht ik, maar dit is een begin. Toen, totaal niets meer gevend om of ze mijn lach zagen of niet, pakte ik de pijl die ik zocht en begon de veertjes eraan te lijmen.

Nog lang niet de leraar (Boek 2)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu